Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-04-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:83
Zaaknummer
21-158/DH/RO/D
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. Verweerder houdt zich al geruime tijd niet aan de op grond van de Advocatenwet op hem rustende formele verplichtingen en de daarop gestoelde regelgeving. Dit is onzorgvuldig en de verzuimen op dit punt raken naar het oordeel van de raad aan de kernwaarden deskundigheid en integriteit. Daarnaast is verweerder lange tijd onbereikbaar geweest voor de deken. Daarmee heeft verweerder het de deken belet om toezicht uit te oefenen op zijn functioneren en praktijkvoering. Dit is onzorgvuldig en niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Schorsing voor de duur van zestien weken, waarvan twaalf weken voorwaardelijk.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 april 2021 in de zaak 21-158/DH/RO/D naar aanleiding van de klacht van:
de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam
de deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 februari heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een bezwaar ingediend over verweerder.
1.2 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 maart 2021. Daarbij was de deken aanwezig. Verweerder is niet verschenen. Tijdens de zitting is telefonisch contact opgenomen met verweerder. Hij is op die manier telefonisch gehoord. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het bezwaar en de daarbij gevoegde bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder is op 28 januari 1999 beëdigd als advocaat.
2.3 Op 14 april 2020 heeft het bureau van de orde verweerder verzocht om het formulier centrale controle op de verordening in te vullen en opgave te doen over het jaar 2019. Op 18 mei 2020 heeft het bureau van de orde verweerder nogmaals verzocht om opgave te doen.
2.4 Op 14 april 2020 heeft het bureau van de orde de voorschotfactuur hoofdelijke omslag van € 363,- naar verweerder gestuurd. Op 19 mei 2020 is een betalingsherinnering gestuurd. Op 15 juni 2020 is een aanmaning naar verweerder gestuurd. Op 19 juni 2020 is dit alles nog eens naar verweerder gestuurd. Op 2 juli 2020 is opnieuw een aanmaning naar verweerder gestuurd. Op 21 juli 2020 heeft de deken het volgende aan verweerder geschreven:
“Bij e-mail van 14 april 2020 zond de financiële administratie van het bureau van de orde u een voorschotnota voor de hoofdelijke omslag 2020.
Ondanks herinneringen op 19 mei, 15 juni en 2 juli 2020 bent u nog niet tot betaling van deze factuur overgegaan. Ik verzoek u uitdrukkelijk hiertoe alsnog binnen twee weken na heden, dat wil zeggen uiterlijk 4 augustus 2020, over te gaan, bij gebreke waarvan ik tuchtrechtelijke maatregelen zal overwegen. (…)”
2.5 Op 13 juli 2020 heeft de deken naar alle advocaten(kantoren) in zijn arrondissement, dus ook naar verweerder, een bericht gestuurd over het opvragen van kengetallen 2018-2019.
2.6 Op 23 juli 2020 heeft verweerder gereageerd. Verweerder heeft onder meer het volgende geschreven:
“Naar aanleiding van uw e-mail van 21 juli 2020 terzake de hoofdelijke omslag bericht ik u als volgt Door omstandigheden had ik slechts beperkte toegang tot mijn e-mail. Zulks als gevolg van verschillende verhuizingen in relatief korte tijd. Als gevolg van een echtscheiding heb ik mijn huis, alwaar tevens mijn kantoor was gevestigd, moeten verkopen en dus tijdelijk noodgedwongen elders verbleven, waaronder bij familie. Zoals ten aanzien van de hoofdelijke omslag 2019 reeds eerder vermeld, heb ik enige tijd [in het buitenland] (…) gewerkt, alwaar ik überhaupt geen toegang had tot het thans gebruikte e-mailadres. Na mijn terugkeer [vanuit het buitenland] heb ik getracht mijn praktijk in Nederland weer op te pakken. Vervolgens werd ik - helaas - geconfronteerd met vervelende echtscheidingsperikelen, hetgeen niet bevorderlijk was. (…)”
Verweerder heeft de deken vervolgens gevraagd om een betalingsregeling voor de hoofdelijke omslag. Hij heeft verder laten weten dat hij woonachtig is en kantoor houdt in het arrondissement Noord-Holland. Verweerder heeft geschreven dat hij zijn verhuizingen naar het buitenland en naar het arrondissement Noord-Holland graag had doorgegeven, maar dat dat niet kon omdat zijn advocatenpas was verlopen. Uit de reactie van verweerder blijkt tot slot dat hij verwacht weer terug te keren naar het arrondissement Rotterdam.
2.7 Op 30 juli 2020 heeft de deken aan verweerder laten weten dat het treffen van een betalingsregeling niet meer mogelijk is. De deken heeft verder het volgende geschreven:
“(…) Verder bericht ik u dat u zich in beginsel per direct dient over te schrijven naar het arrondissement Noord-Holland. Mocht u vermoeden dat u binnen drie maanden na heden weer in het arrondissement Rotterdam gevestigd zult zijn, mag u dit bij uitzondering eenmalig achterwege laten.
(…) Mocht u niet aan het voorgaande voldoen, dat wil zeggen: mocht u vermoeden dat u na 1 november 2020 nog altijd buiten Rotterdam kantoor houdt, dan kan ik via de Nederlandse Orde eenmalig voor overschrijving van uw kantooradres zorgdragen. In dat geval verzoek ik u wel met klem een e-mailadres en telefoonnummer op te geven waarop u gedurende het gehele jaar bereikbaar bent, zodat u bereikbaar blijft. (…)”
2.8 Op 26 augustus 2020 heeft de deken het volgende aan verweerder geschreven:
“Naar aanleiding van mijn e-mail van 30 juli 2020 mocht ik niet meer van u vernemen. Ik verzoek u alsnog binnen twee weken na heden voor betaling van het voorschot op de hoofdelijke omslag zorg te dragen en te reageren op hetgeen ik u in voornoemde e-mail aangaf omtrent het overschrijven naar Noord-Holland. Mocht ik niet van u vernemen, overweeg ik een ambtshalve klacht tegen u in te dienen bij de Raad van Discipline.”
2.9 Op 13 oktober 2020 heeft de deken aan verweerder geschreven dat verweerder niet heeft gereageerd op de berichten van 30 juli en 26 augustus 2020. De deken heeft verweerder verzocht om de hoofdelijke omslag te voldoen en om te reageren op eerdere berichten.
2.10 Op 28 oktober 2020 heeft het bureau van de orde aan verweerder de definitieve factuur hoofdelijke omslag 2020 gestuurd.
2.11 Op 9 november 2020 is verweerder opnieuw verzocht om opgave CCV 2019 te doen.
2.12 Op 11 januari 2021 heeft de deken het volgende aan verweerder geschreven:
“Bij e-mail van 13 oktober 2020 zond ik u een laatste herinnering inzake de onbetaald gelaten hoofdelijke omslag 2020 en kondigde ik u aan te overwegen tuchtrechtelijke stappen jegens u te ondernemen. Op 28 oktober 2020 is u de definitieve (aanvullende) factuur inzake de hoofdelijke omslag 2020 toegezonden. Ook deze factuur is onbetaald gelaten.
Ik stel u nog één maal in de gelegenheid om binnen twee weken na heden tot betaling van deze facturen over te gaan, bij gebreke waarvan ik over zal gaan tot het indienen van een ambtshalve klacht bij de Raad van Discipline.”
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder reageert stelselmatig niet, althans niet afdoende, op e-mails van de deken.
b) Verweerder heeft herhaaldelijk de hem toegezonden facturen inzake de hoofdelijke omslag op grond van artikel 31 lid 2 van de Advocatenwet onbetaald gelaten.
c) Verweerder heeft het formulier centrale controle op de verordening (verder: CCV) over 2019 niet ingevuld.
Dit heeft tot gevolg dat de deken niet kan controleren of verweerder in 2019 heeft voldaan aan de aan hem als advocaat gestelde vereisten. De deken voegt toe dat het niet nodig is om te beschikken over een advocatenpas om het formulier te kunnen invullen.
d) Verweerder houdt geen kantoor in het arrondissement Rotterdam, althans zijn adresgegevens op het tableau komen niet overeen met de feitelijke situatie.
Volgens de deken heeft verweerder zelf in zijn e-mail van 23 juli 2020 kenbaar gemaakt dat hij geen kantoor meer houdt in het arrondissement Rotterdam, althans in ieder geval niet meer op het adres waarop hij zich heeft ingeschreven. Ondanks de uitleg van de deken hoe er voor zorg te dragen dat verweerder alsnog wordt ingeschreven op het juiste adres en het aanbod hem hierbij te helpen, is verweerder hiertoe niet overgegaan.
e) Verweerder beschikt niet over een geldige advocatenpas.
Dit heeft onder meer tot gevolg dat verweerder niet kan inloggen in het digitale roljournaal en dat hij niet heeft kunnen voldoen aan de verplichting zijn rechtsgebieden te registreren.
3.2 De stellingen die de deken aan het bezwaar ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, verder besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tijdens de zitting gereageerd op het dekenbezwaar en op vragen van de raad. Hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
5 BEOORDELING
Bezwaar a)
5.1 Verweerder heeft laten weten dat hij e-mails van de deken en van de raad niet heeft ontvangen. Verweerder heeft echter ook bevestigd dat de twee e-mailadressen waarnaar de deken zijn berichten heeft gestuurd zijn zakelijke e-mailadres en zijn privé-e-mailadres zijn. Naar het oordeel van de raad is het ongeloofwaardig dat verweerder geen van de e-mails van de deken heeft ontvangen, met uitzondering van de e-mail van 21 juli 2020. De e-mails zijn gelet op de verklaring van verweerder immers naar juiste en actuele e-mailadressen gestuurd. De raad kan niet anders dan concluderen dat verweerder de e-mails ontvangen moet hebben en daarop had moeten reageren, althans dat het voor zijn rekening komt dat hij geen kennis heeft genomen van de inhoud van de e-mails. Dit betekent dat bezwaar a gegrond is.
Bezwaar b)
5.2 Verweerder heeft op de zitting aangevoerd dat hij wel facturen heeft betaald. Verweerder heeft dit echter niet gespecificeerd in die zin dat hij niet duidelijk heeft gemaakt welke facturen hij zou hebben voldaan en wanneer. Verweerder heeft de stelling van de deken dat facturen niet zijn voldaan naar het oordeel van de raad onvoldoende gemotiveerd weersproken. De raad dient er derhalve vanuit te gaan dat de facturen niet zijn betaald. Ook bezwaar b is gegrond.
Bezwaar c)
5.3 Verweerder heeft op de zitting aangevoerd dat hij het CCV-formulier heeft ingevuld, via de toegestuurde link. Verweerder heeft dit verder niet feitelijk onderbouwd en heeft daarmee de stelling van de deken dat het formulier niet is ingevuld naar het oordeel van de raad onvoldoende gemotiveerd weersproken. De raad dient er derhalve vanuit te gaan dat het formulier niet is ingevuld. Ook bezwaar c is daarmee gegrond.
Bezwaar d)
5.4 Verweerder heeft erkend dat hij al geruime tijd niet meer werkt in het arrondissement Rotterdam en dat hij zich nog niet heeft ingeschreven in het arrondissement waar hij nu werkt. Ter zitting is gebleken dat verweerder inmiddels werkzaam is in het arrondissement Overijssel, maar zich daar niet heeft ingeschreven. Verweerder voldoet hiermee niet aan de op hem rustende verplichting. Dit maakt dat ook bezwaar d gegrond is.
Bezwaar e)
5.5 Verweerder heeft erkend dat hij niet beschikt over een geldige advocatenpas. Verweerder voldoet hiermee niet aan de op hem rustende verplichting. Dit betekent dat ook bezwaar e gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich al geruime tijd niet houdt aan de op grond van de Advocatenwet op hem rustende formele verplichtingen en de daarop gestoelde regelgeving. Dit is onzorgvuldig en de verzuimen op dit punt raken naar het oordeel van de raad aan de kernwaarden deskundigheid en integriteit.
6.2 Daarnaast is verweerder lange tijd onbereikbaar geweest voor de deken. Daarmee heeft verweerder het de deken belet om toezicht uit te oefenen op zijn functioneren en praktijkvoering. Dit is onzorgvuldig en niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt.
6.3 De raad acht de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zestien weken, waarvan twaalf weken voorwaardelijk passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zestien weken op, waarvan twaalf weken voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2021.