Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-04-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:99

Zaaknummer

20-954

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Klager grotendeels niet-ontvankelijk in de klacht wegens verstrijken van de driejaarstermijn (artikel 46g, eerste lid, onder a. van de Advocatenwet). Klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2021

in de zaak 20-954/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 3 december 2020 (kenmerk: Z 1055121/AS/SD), door de raad ontvangen op 3 december 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de door klager op 27 januari 2021 toegezonden stukken en van de reactie daarop van 12 maart 2021.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager was onder andere verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met zijn (inmiddels) ex-echtgenote. Verweerder heeft de ex-echtgenote sinds februari 2011 in die procedure bijgestaan. 

1.2    Bij e-mail van 14 augustus 2019 heeft klager bij het kantoor van verweerder een klacht ingediend over verweerder. Een kantoorgenoot van verweerder heeft, optredend als klachtenfunctionaris, bij brief van 21 augustus 2019 aan klager laten weten dat hij zijn klacht niet-ontvankelijk verklaarde wegens het tijdsverloop sinds de vermeende gedragingen (die volgens klager zouden hebben plaatsgevonden in 2011-2012).

1.3    Op 5 december 2019 om 07.32 uur heeft klager een e-mail naar verweerder en zijn kantoorgenoten gestuurd.

1.4    Bij e-mail van 5 december 2019 om 10.30 uur heeft verweerder – als reactie op bovengenoemde e-mail – een e-mail met de volgende tekst naar zijn kantoorgenoten gestuurd. Hij heeft deze e-mail ook naar klager gestuurd.

“Beste allen, Deze idioot komt eens in de zoveel tijd langs. Het betreft een kwestie die inmiddels zo’n 8 jaar geleden speelde. [Kantoorgenoot/klachtenfunctionaris] heeft al een keer gereageerd en wat mij betreft leggen we dit bericht met een glimlach terzijde. Grt. [verweerder]”

1.5    Verweerder heeft klager bij e-mail van 5 december 2019 om 14.43 uur als volgt bericht:

“Geachte [klager],’ Onderstaand bericht was, zoals duidelijk moet zijn, niet voor u bestemd maar een intern bericht. Feit is dat ik niets heb toe te voegen aan hetgeen [kantoorgenoot/klachtenfunctionaris] u eerder heeft bericht. Deze zaak dateert inmiddels van bijna 8 jaar geleden. De zaak is afgesloten en ik verzoek u ons niet meer te berichten hieromtrent. Met vriendelijke groet, [verweerder]”

1.6    Op 20 december 2019 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerder.

1.7    Bij e-mail van 8 januari 2020 heeft een stafjurist van de Orde van Advocaten Midden Nederland klager namens de deken verzocht zijn klacht nader te concretiseren. Ook heeft de stafjurist klager gewezen op de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g, eerste lid, van de Advocatenwet en hem verzocht uitsluitend stukken toe te sturen die zien op handelen van verweerder na 2016. Klager heeft bij e-mail van 27 januari 2020 op dit bericht gereageerd en nadere stukken toegezonden. Verweerder heeft op de klacht gereageerd.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder – kort gezegd – het volgende.

a)    Verweerder heeft de kantonrechter misleid door – in zijn conclusie van dupliek in reconventie voor de rolzitting van 19 december 2012 – onjuiste informatie te verstrekken over de woonplaats van zijn cliënte, waardoor klager tienduizenden euro’s schade heeft geleden.

b)    Verweerder heeft op het laatste moment een viergesprek – gepland op 28 december 2011 – met klager en zijn advocaat afgezegd.

c)    Verweerder heeft in 2011 en 2012 beslag gelegd op de inventaris van de vuurwerkwinkel waarvan klager medevennoot was, en op de bankrekening bij de Rabobank. Verweerder heeft dit jarenlang in stand gelaten.

d)    Verweerder heeft, in opdracht van zijn cliënte, sinds 2011 een soort ‘wraakactie’ tegen klager gevoerd en de echtscheiding jarenlang onnodig getraineerd.

e)    Verweerder heeft tegen zijn kantoorgenoten kwaad gesproken over klager en geweigerd in een open en eerlijk gesprek de bezwaren van klager tegen hem uit te praten. Dit klachtonderdeel ziet op de hierboven bij randnummer 1.4 genoemde e-mail. 

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich bij brief van 17 april 2020 en (bij monde van zijn kantoorgenoot) bij brief van 2 oktober 2020 gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Zijn verweer zal, waar nodig, aan de orde komen bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

Klachtonderdelen a) tot en met d)

4.1    De klachtonderdelen a) tot en met d) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

4.2    Verweerder heeft ten aanzien van deze klachtonderdelen primair aangevoerd dat de driejaarstermijn in de zin van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is verstreken, zodat klager in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht.

4.3    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.

4.4    Klager heeft zijn klacht ingediend bij brief van 20 december 2019. Het (vermeende) handelen van verweerder waarover in de klachtonderdelen a) tot en met d) wordt geklaagd, heeft echter plaatsgevonden in de periode tussen 2011 en 2012. Dit betekent dat klager zijn klacht heeft ingediend na het verstrijken van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g, eerste lid, van de Advocatenwet. Na door de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland te zijn geconfronteerd met deze driejaarstermijn, heeft klager in zijn e-mailbericht van 27 januari 2020 naar voren gebracht dat hij tussen 2011 en 2016 een patroon ontdekte in het handelen van verweerder. Er was volgens klager sprake van een aaneenschakeling van klachtwaardig gedrag. Bovendien heeft klager zijn klacht eerst kenbaar gemaakt bij het kantoor van verweerder, omdat hij de zaak niet op de spits wilde drijven en hij het kantoor van verweer geen imagoschade wilde berokkenen. Verder heeft klager aangevoerd dat hij in 2016 bij de deken een klacht heeft ingediend – maar daarvoor niet het webformulier heeft gebruikt – en deze klacht heeft herhaald in 2018, ditmaal wel via de website. Klager is van mening dat zijn bezwaren tegen het optreden van verweerder niet mogen verjaren na drie jaar, gelet op de financiële en geestelijke benadeling van klager die daarvan het gevolg was. Klager stelt zich daarom op het standpunt dat hij in zijn klacht kan worden ontvangen.

4.5    De voorzitter is echter van oordeel dat klager zijn klacht te laat heeft ingediend. Niet is gebleken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De omstandigheid dat volgens klager sprake is van een patroon van klachtwaardig gedrag maakt dit niet anders, nu uit het dossier niet is gebleken van een dergelijk patroon. Ook de omstandigheid dat klager zijn bezwaren tegen verweerder op een eerder moment kenbaar heeft gemaakt door het indienen van een klacht bij diens kantoor, maakt niet dat de driejaarstermijn pas later een aanvang heeft genomen. Tot slot kan de voorzitter op basis van het dossier niet vaststellen dat de volgens klager in december 2016 ingediende (maar ongedateerde) klachtbrief daadwerkelijk door de deken is ontvangen. Klager heeft geen ontvangstbevestiging gekregen. Los daarvan is het in december 2016 te laat om te klagen over handelingen die in 2011 en 2012 zouden hebben plaatsgevonden.

4.6    Het voorgaande betekent dat klager op grond van artikel 46g lid 1 Advocatenwet

niet-ontvankelijk is in de klachtonderdelen a) tot en met d).

Klachtonderdeel e)

4.7    Klachtonderdeel e) ziet op handelen van verweerder in december 2019, zodat de klacht in zoverre wel tijdig is ingediend. De voorzitter komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel, dat ziet op de hierboven bij randnummer 1.4 genoemde e-mail.

4.8    Het gaat hier om een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Voorts behoeft de advocaat in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.9    Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij inderdaad een e-mail naar zijn kantoorgenoten heeft gestuurd waarin hij hen heeft geïnformeerd over het feit dat klager mogelijkerwijs een klacht zou indienen. Daarbij heeft verweerder de bewoordingen gebruikt die klager hem verwijt. Verweerder heeft daarmee uiting gegeven aan zijn persoonlijke mening over de persoon en de houding van klager. Die mening is doorwrocht met frustraties over het feit dat klager oude koeien uit de sloot haalde. Verweerder heeft het e-mailbericht, behalve aan zijn kantoorgenoten, per abuis ook aan klager gezonden. Verweerder heeft dat direct na verzending opgemerkt en dit via een excuusmail rechtgezet. Hij heeft geenszins de bedoeling gehad om klager openlijk onheus te bejegenen. Daar komt bij dat verweerder niet inziet in welk opzicht klager door de e-mail van verweerder in zijn belangen zou zijn geschaad.

4.10    De voorzitter is van oordeel dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is. Hoewel de voorzitter begrip heeft voor het feit dat de door verweerder gebruikte bewoordingen klager kennelijk onwelgevallig zijn, is de voorzitter van oordeel dat verweerder met zijn e-mail niet de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. In dat kader acht de voorzitter van belang dat de (interne) e-mail niet voor klager was bedoeld en dat sprake was van een jarenlang debat tussen klager enerzijds en diens ex-echtgenote en verweerder anderzijds. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klager in klachtonderdelen a) tot en met d), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel e), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2021.

 

Griffier                                                                Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. N.M. van Trijp is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

 

Verzonden d.d. 26 april 2021