Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:92

Zaaknummer

20-067

Inhoudsindicatie

Verzetbeslissing. Verzet gegrond. Uit het dossier blijkt niet dat de voorzitter klaagster nog in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op een door verweerder overgelegd stuk. Verder heeft de voorzitter ten onrechte geoordeeld dat klaagster klachtonderdeel b) onvoldoende heeft onderbouwd. De raad beoordeelt de klacht inhoudelijk. Klacht gaat over de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft door het overleggen van klaagsters patiëntenkaart in de procedure bij het RTG de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij niet overschreden. Verder is het de raad niet gebleken dat sprake was van omstandigheden op grond waarvan verweerster redelijkerwijs had kunnen weten dat de informatie die afkomstig was van haar cliënte in strijd met de waarheid was. Klacht in beide onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 mei 2021

in de zaak 20-067/AL/MN

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend  voorzitter van de raad van discipline van 20 juli 2020 op de klacht van:

 

klaagster

over

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 8 juli 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 30 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 51/19/054 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 20 juli 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is dezelfde dag verzonden aan partijen.

1.4    Op 15 augustus 2020 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 18 augustus 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is gelijktijdig met het verzet van de heer G., de echtgenoot van klaagster, in zaak 20-066 behandeld op de zitting van de raad van 22 maart 2021. Daarbij waren klaagster, de heer G., verweerster en de gemachtigde van verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door de gemachtigde van verweerster overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.

 

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich niet met het oordeel van de voorzitter kan verenigen. In dat verband heeft klaagster het volgende gesteld:

1) De gemachtigde van verweerster heeft het dekenadvies laten toevoegen aan het klachtdossier en klaagster heeft hierop niet mogen reageren. Volgens klaagster is hier sprake van een schending van de rechten van de mens zoals bepaald in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en de voorzittersbeslissing in strijd met de wet- en regelgeving genomen;

2) In de voorzittersbeslissing wordt op geen enkele wijze recht gedaan aan de feiten. Volgens klaagster is haar klacht goed onderbouwd en is er boven ieder twijfel verheven sprake van klachtwaardig gedrag van verweerster.

2.2    Tegen de feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in verzet niet op. 

 

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad ziet op grond van beide verzetgronden aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. De eerste verzetgrond betreft het dekenadvies van 12 december 2019 dat op verzoek van verweersters gemachtigde aan het klachtdossier is toegevoegd. Deze verzetgrond slaagt omdat uit het klachtdossier niet blijkt dat de voorzitter klaagster in het kader van hoor en wederhoor in de gelegenheid heeft gesteld op dat dekenadvies te reageren. Ook verzetgrond 2 slaagt. De voorzitter heeft in zijn beslissing geoordeeld dat klaagster klachtonderdeel b) onvoldoende heeft onderbouwd, terwijl klaagster in haar repliek van 1 september 2019 zeventien punten heeft genoemd die volgens klaagster aantonen dat verweerster onjuiste informatie in haar verweerschrift heeft opgenomen. De raad ziet hierin een afdoende onderbouwing van het klachtonderdeel. Dit betekent dat het verzet gegrond is en dat de raad beide klachtonderdelen inhoudelijk zal beoordelen.

4.3    De klacht gaat in beide onderdelen over de advocaat van de wederpartij van klaagster.  Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van haar cliënte te behartigen op een wijze die haar goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat 1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, 2) feiten naar voren brengt waarvan zij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien 3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder 2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van haar cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar verschaft en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Klachtonderdeel a)

4.4    Met klachtonderdeel a) heeft klaagster gesteld dat verweerster in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RGT) haar gehele medische dossier heeft ingebracht. Dat is volgens klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.5    De raad is van oordeel dat verweerster door het overleggen van klaagsters patiëntenkaart in de procedure bij het RTG de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij niet heeft overschreden. Deze patiëntenkaart was immers relevant voor de procedure bij het RTG, omdat daar informatie op was vermeld over de behandeling waarover klaagster een klacht bij het RTG had ingediend. Uit de door klaagster overgelegde patiëntenkaart, die ook ter zitting met klaagster en verweerster is besproken, blijkt dat haar patiëntenkaart bestaat uit drie pagina’s waarvan op twee pagina’s relevantie behandelingsgegevens staan. Het is de raad niet gebleken dat verweerster meer over de behandelingen van klaagster heeft overgelegd dan de informatie op de patiëntenkaart. In dat verband heeft verweerster ter zitting onweersproken aangevoerd dat uit de rechtspraak van het medisch tuchtcollege volgt dat het overleggen van een patiëntenkaart is toegestaan. Verweerster heeft deze patiëntenkaart, mede gelet op de context waarbinnen dit is gebeurd, naar het oordeel van de raad dan ook zo mogen overleggen. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster geen sprake is, is klachtonderdeel a) ongegrond.

 Klachtonderdeel b)

4.6    Met klachtonderdeel b) heeft klaagster gesteld dat verweerster in haar verweer informatie heeft verstrekt waarvan zij weet of behoort te weten dat deze pertinent onjuist is.

4.7    De raad is van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Veel van de door klaagster in haar repliek genoemde punten over het door verweerster opgestelde verweerschrift zijn terug te voeren op foutjes en slordigheden, zoals het noteren van verkeerde data. Weliswaar is dit onzorgvuldig, maar van ‘pure leugens’ zoals klaagster heeft gesteld is in ieder geval niet gebleken. Diverse punten van klaagster zien op vermeldingen in het verweerschrift waarover juist een verschil van mening bestaat en die ter beoordeling van het medisch tuchtcollege zijn, zoals de vraag of de tandartskliniek heeft gehandeld conform de diverse protocollen. Verweerster heeft in het kader van de belangenbehartiging in het verweerschrift het standpunt van haar cliënte verwoord en is daarbij voor een belangrijk deel afhankelijk van de informatie die zij van haar cliënte krijgt. Het is de raad niet gebleken dat sprake was van omstandigheden op grond waarvan verweerster redelijkerwijs had kunnen weten dat de informatie die afkomstig was van haar cliënte in strijd met de waarheid was. Het feit dat de klacht van klaagster inmiddels in hoger beroep door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gegrond is verklaard, maakt het voorgaande niet anders en leidt dus niet tot een ander oordeel. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

4.8    Klaagster heeft ter zitting gesuggereerd dat zij ook heeft geklaagd over het doen van onnodig grievende uitlatingen door verweerster en heeft in dat verband naar haar repliek verwezen. De raad constateert dat noch de deken noch de voorzitter een dergelijk klachtonderdeel hebben vastgesteld. De raad heeft de repliek erop nageslagen, maar heeft evenmin kunnen vaststellen dat daarin een dergelijke aanvullende klacht is ingebracht. Voor zover klaagster dat al bedoeld heeft, heeft zij dat onvoldoende duidelijk gemaakt. De klacht bestaat dus uit de beide hierboven behandelde onderdelen. 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet gegrond;

- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2021.

 

Griffier                                                                              Voorzitter

 

Verzonden d.d. 17 mei 2021