Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-04-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:87

Zaaknummer

21-186/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing, ook in 21-189/DH/DH, 21-192/DH/DH en 21-195/DH/DH. Klaagster heeft geen belang bij de klacht en is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 14 april 2021

in de zaak 21-186/DH/DH, 21-189/DH/DH, 21-192/DH/DH en 21-195/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

mr. (...)

advocaat te (...)

klaagster

over:

1.    mr. (…)                21-186/DH/DH       

2.    mr. (…)                21-189/DH/DH

3.    mr. (…)                21-192/DH/DH

4.    mr. (…)                21-195/DH/DH

allen advocaat te Den Haag

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 2 februari 2021, door de raad ontvangen op 5 februari 2021, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerders zijn werkzaam als advocaat in loondienst bij NN Personeel N.V. (hierna: NN).

1.2    NN heeft sinds 2015 een aantal reorganisaties doorgevoerd, waarbij het dienstverband met een aantal werknemers is geëindigd.

1.3    Klaagster heeft een aantal van deze werknemers bijgestaan, de heer V, de heer Van der V(…), mevrouw Van R(…) en de heer F(…).

1.4    De procedures tussen de cliënten van klaagster en de correspondentie daarover met verweerders hebben geleid tot deze klacht.

1.5    Op 31 maart, 6 en 9 april 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerders. Verweerster heeft de klacht tijdens het dekenonderzoek aangevuld.

1.6    Klaagster heeft de klacht niet alleen zelf, maar ook namens haar cliënten ingediend. De klachten van de cliënten van klaagster zijn ook door de raad in behandeling genomen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerders het volgende.

a)    Verweerders zijn allen op enig moment betrokken geweest bij de zaken van de cliënten van klaagster. Geen van hen heeft klaagster of haar cliënten tot 11 maart 2020 geïnformeerd over de omstandigheid dat een lid van de Raad van Commissarissen van NN Group NV ook raadsheer-plaatsvervanger is in het gerechtshof Den Haag bij de sector civiel.

b)    Verweerders hebben in het hoger beroep in de zaken van twee cliënten van klaagster, Van R(…) en Van der V(…) bij het gerechtshof in strijd met de waarheid verklaard over de gang van zaken tijdens de eerdere procedure van de heer V (ook een cliënt van klaagster). Dit is niet integer en onbetamelijk.

c)    Verweerders hebben laten blijken dat zij zich niet zullen conformeren aan het unanieme en bindende advies van de Beroepscommissie in de zaak van de heer F(…), cliënt van klaagster.

d)    Verweerders 1 en 2 waren aanwezig bij de mondelinge behandeling in hoger beroep van de heer V en hebben daarover later in strijd met de waarheid verklaard. Zij hebben klaagster daarmee in een kwaad daglicht gesteld tegenover het gerechtshof en ook tegenover de cliënten van klaagster. Klaagster kon de afwijkende gang van zaken namelijk maar moeilijk uitleggen aan haar cliënten.

e)    Verweerders 1, 2 en 4 hebben in de brief van 23 maart 2020 aan het gerechtshof in strijd met de waarheid verklaard over de zitting die plaatsvond op 11 maart 2020 en over de uitlatingen van de raadsheer zoals die tijdens de zitting zijn gedaan.

f)    Verweerders 1, 2 en 4 stellen alles in het werk om de ongewenste situatie van mogelijke beïnvloeding van de uitkomst van de lopende procedures door het lid van de Raad van commissarissen van NN Group NV te laten voortduren.

g)    Verweerster 1 heeft zich in een procedure voor de Beroepscommissie van NN, welke commissie is ingesteld bij het sociaal plan, nadat al een oordeel was gegeven, tot de commissie gewend met het verzoek om eventuele aanvullende stukken in behandeling te nemen, zonder klaagster daarover te informeren. Toen klaagster door de secretaris van de beroepscommissie daarvan op de hoogte werd gebracht en verweerster 1 vervolgens verzocht om toezending van de stukken, heeft zij dit geweigerd.

h)    Verweerster 1 heeft gelogen over haar contacten met de beroepscommissie.

i)    Verweerders 2 en 4 zijn de toezegging die ze ter zitting hebben gedaan over een gezamenlijk verzoek betreffende terug verwijzing naar de verzoekschriftprocedure niet nagekomen, waardoor een nieuwe zitting bij het gerechtshof noodzakelijk werd om de gemaakte afspraken in een proces-verbaal te laten vastleggen.

2.2    De stellingen die klaagster aan de klachtonderdelen ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

4.2    Naar het oordeel van de voorzitter klaagt klaagster niet over haar eigen belangen, maar over de belangen van een aantal van haar cliënten. Deze cliënten hebben ook zelf gelijkluidende klachten ingediend tegen verweerders. De (impliciete) stelling van klaagster dat zij, naast haar cliënten, een zelfstandig belang heeft bij de klachten – klachtonderdeel d zou zo opgevat kunnen worden - heeft zij onvoldoende feitelijk onderbouwd. Voor zover klaagster meent dat de verweten gedragingen van verweerders het vertrouwen in de advocatuur schaden, geldt dat de bevoegdheid om daarover te klagen is voorbehouden aan de deken. Gelet op dit alles is klaagster in alle onderdelen van de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2021.