Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:102
Zaaknummer
210036
Inhoudsindicatie
Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad waarin de klacht van klaagster tegen haar voormalig advocaat ongegrond is verklaard. Verweerster heeft geen tuchtrechtelijk verwijtbare steken laten vallen in de door haar voor klaagster gevoerde hoger beroepsprocedure.
Uitspraak
BESLISSING
van 21 mei 2021
in de zaak 210036
naar aanleiding van het hoger beroep van :
klaagster
tegen
verweerster
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
Het hof verwijst naar de beslissing van 4 januari 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 20-609/A/A). In deze beslissing is de klacht van klaagster in alle onderdelen ongegrond verklaard.
Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:3 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klaagster tegen deze beslissing is op 28 januari 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerster;
- e-mail van 16 maart 2021 van de griffie van het hof waarin namens de fungerend voorzitter het verzoek om het maken van geluidsopnames van de zitting is afgewezen;
- e-mail van klaagster met bijlagen van 21 maart 2021 met aanvullende productie
- e-mail van 22 maart 2021 van verweerster waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de producties;
- e-mail van 26 maart 2021 van klaagster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 26 maart 2021. Daar zijn klaagster en verweerster met haar gemachtigde verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft niet op enig moment persoonlijk gereageerd op de door klaagster gestelde prangende inhoudelijke vragen noch op de door klaagster over verweerster ingediende klacht.
b) Verweerster heeft een onvoldoende precies petitum opgesteld, omdat de connexiteit daarin ontbreekt.
c) Verweerster heeft de weinige relevante jurisprudentie over connexiteit alleen als bron opgenomen in de voetnoten en met name de inhoudelijke beoordelingscriteria van het gerechtshof en de rechtbank voor connexiteit niet systematisch behandeld in haar betoog om vervolgens de zaak van klaagster daaraan te toetsen (en zo de connexiteit aan te tonen).
d) Verweerster heeft nagelaten een belangrijk onderdeel van de zaak (de ‘btw-kwestie’) zelfstandig te onderzoeken om de relevantie voor de zaak van klaagster te beoordelen en zij heeft ten onrechte en zonder kennis van zaken over dit onderwerp geadviseerd om dit bewijs voor economische binding in de visie van de verhuurder buiten het partijdebat te houden.
e) Verweerster heeft klaagster niet ingelicht over de mogelijkheid om het bedrog van de verhuurder al ten tijde van de hoger beroepsprocedure aan te tonen in een afzonderlijke procedure.
f) Verweerster heeft de kans tot herroeping van het arrest van het hof niet aangegrepen en daarbij de grote belangen van klaagster noch die van de andere bewoners noch de eerdere omissies meegewogen.
5 BEOORDELING
ontvankelijkheid/omvang klachtomschrijving
5.1 De raad heeft overwogen dat het niet mogelijk is om op nieuwe klachten in te gaan omdat die niet vooraf zijn onderzocht door de deken (overweging 3.2 van de raad).
5.2 Klaagster heeft als beroepsgrond aangevoerd dat twee van haar klachtonderdelen door de raad ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten, omdat zij wel tijdens de mondelinge behandeling bij de raad zijn besproken. Het gaat om de volgende twee verwijten aan verweerster:
- verweerster heeft voor de procedure niet de juiste insteek gekozen: zij had in haar betoog de nadruk moeten leggen op het huurregime en niet op de huurprijs;
- verweerster heeft ten onrechte geen beroep gedaan op de algemene voorwaarden bij het huurcontract voor de parkeerplaats en deze voorwaarden in de procedure niet overgelegd.
5.3 Het hof overweegt dat de raad de beide klachten buiten beschouwing heeft mogen laten en dat het niet mogelijk is nieuwe klachten pas bij het hof in te brengen. Daar doet niet aan af dat over deze klachten mogelijk wel is gesproken ter zitting van de raad. Het hof volgt klaagster ook niet in haar stelling dat zij de kwestie van de algemene voorwaarden reeds in haar repliek aan de deken heeft voorgelegd. De algemene voorwaarden zijn door klaagster weliswaar genoemd in de repliek onder de onderwerpen connexiteit en BTW, maar het betreft niet meer dan zijdelingse opmerkingen, die in het totale (omvangrijke) verhaal niet op te vatten zijn als nieuwe, aanvullende klachten. Er is bij dupliek niet op gereageerd, terwijl ook de deken hierover niets heeft gemeld.
5.4 Klaagster is dan ook niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op de nieuwe klachten.
de klachtonderdelen a tot en met f
5.5 Het hof stelt voorop dat de tuchtrechter, gelet op het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Wel zal de tuchtrechter rekening houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt en wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.6 Naar het oordeel van het hof heeft verweerster overeenkomstig die professionele standaard gehandeld. Dat het gerechtshof Amsterdam geen van de door verweerster namens klaagster aangevoerde grieven heeft gehonoreerd zal voor klaagster teleurstellend zijn geweest, maar dat betekent niet dat verweerster daarvan tuchtrechtelijk een verwijt is te maken. Het is het hof niet gebleken dat verweerster de argumenten van klaagster niet goed voor het voetlicht heeft gebracht. Voor zover de zaak van verweerster achteraf bezien al anders aangepakt had kunnen worden, betekent dat nog niet dat dat verweerster tuchtrechtelijk verweten kan worden. Het hof is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt van door verweerster gemaakte fouten of ander handelen in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.7 Het hof ziet dan ook op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klaagster en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op nieuwe klachten;
- bekrachtigt de beslissing van 4 januari 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam met zaaknummer 20-609/A/A.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. C.A.M.J. Raymakers, T.E. van der Spoel, M.A. Wabeke en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 mei 2021.