Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-04-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:104

Zaaknummer

21-050

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing over advocaat wederpartij. Verweerster heeft geen reden tot twijfel gehad, en hoefde dat ook niet te hebben, over de wilsbekwaamheid van haar cliënte en mocht dan ook haar belangen behartigen in de procedure waarbij klager was betrokken als zoon. Alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2021

in de zaak 21-050/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 18 januari 2021 met kenmerk K 20/69, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 12 september 2017 heeft de moeder van klager bij een notaris een levenstestament gemaakt. Daarin is een algehele volmacht opgenomen en klager als gevolmachtigde van zijn moeder aangesteld.

1.2    Op 13 januari 2020 heeft een onafhankelijk arts op verzoek van klager de wilsbekwaamheid van zijn moeder onderzocht. In de medische verklaring heeft de arts gemeld:

“Gelet op de genoemde stoornissen en beperkingen die naar verwachting progressief van aard zijn, en haar niet consistente en niet persistente uitlatingen, is betrokkene naar verwachting blijvend niet wilsbekwaam. Betrokkene wordt gezien haar geestelijke toestand niet in staat geacht haar persoonlijke financiële zaken en belangen naar behoren te behartigen.”

1.3    Op 21 januari 2020 heeft verweerster met de moeder van klager een bespreking op kantoor gehad.

1.4    Bij ondertekende brief van 3 februari 2020 aan klager heeft de moeder de aan klager verleende volmacht ingetrokken.

1.5    Op 5 februari 2020 hebben de moeder en de zus van klager zelfstandig een verzoek  tot onderbewindstelling en/of mentorschap van de moeder van klager bij de kantonrechter ingediend en daarin verzocht om mevrouw V te benoemen tot bewindvoerder en mentor van de moeder, zulks in afwijking van het levenstestament van 12 september 2017. Verweerster was bij deze verzoeken niet betrokken.

1.6    Op 6 februari 2020 heeft ook klager zelfstandig een verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap van zijn moeder bij de kantonrechter ingediend en verzocht om hem te benoemen tot bewindvoerder en mentor over zijn moeder. Klager heeft op een later moment, na de mondelinge behandeling, alsnog voorgesteld om R B.V. als mentor/bewindvoerder over zijn moeder te benoemen.

1.7    Bij brief van 21 februari 2020 aan de rechtbank Gelderland heeft verweerster op verzoek van haar cliënte in het licht van de op 26 februari 2020 geplande mondelinge behandeling  het verzoek van haar cliënte nader onderbouwd:

“ Cliënte is tevens van oordeel dat zij als gevolg van haar geestelijke toestand niet in staat is om haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Cliënte merkt dat zij de nodige lichamelijke zorg nodig heeft, gezien haar leeftijd. Zij weet zelf niet waar ze moet en kan aankloppen om deze zorg in te schakelen. Momenteel verblijft ze in een woonzorgcentrum waar ze niet op haar plek zit, waar ze geen sociale contacten heeft en ze haar omgeving niet kent. Ze wenst naar een ander soort verblijf te vertrekken, maar een ander dient in overleg met haar te worden bepaald, eveneens welke zorg de nodig heeft. Duidelijk is dat [klager] niet de aangewezen persoon is om deze belangen te behartigen. Mevrouw [V] van [A Beheer] heeft aangegeven bereid te zijn om als bewindvoerder van cliënte op te treden. Het verzoek is dan ook om de verzoeken zoals ingediend toe te wijzen. ”

1.8    Op 26 februari 2020 zijn de hiervoor genoemde verzoeken, van zowel de moeder en de zus als van klager, gelijktijdig op de zitting van de kantonrechter te Zutphen behandeld. Wegens vakantie van verweerster heeft haar kantoorgenoot, mr. W, de moeder en de zus van klager tijdens die zitting vertegenwoordigd. De dag voor de zitting heeft mr. W aanvullende stukken bij de kantonrechter ingediend. Door klager zijn tijdens de zitting stukken overgelegd. De kantonrechter heeft partijen daarna nog in de gelegenheid gesteld om op elkaars stukken te reageren.

1.9    Bij beschikking van 3 april 2020 heeft de kantonrechter bepaald dat een professioneel bewindvoerder voor de moeder wordt benoemd en heeft in dit kader overwogen:

“De kantonrechter stelt vast dat rechthebbende en haar beide kinderen wisselende perioden van contact hebben gehad. De kantonrechter sluit niet uit dat hoewel contact met haar beide kinderen voor rechthebbende belangrijk is, het moeilijk is om tegelijkertijd met beiden contact te hebben. Om daarvoor een goede basis te leggen zal de kantonrechter een professioneel bewindvoerder benoemen die nog geen banden heeft met de zoon of dochter. De kantonrechter passeert hier het levenstestament van rechthebbende, nu er een situatie is ontstaan waar rechthebbende in haar levenstestament niet in heeft voorzien en partijen hierdoor ernstig verdeeld zijn geraakt.”

1.10    Op 19 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster en gelijktijdig over mr. W (bekend bij de raad onder nummer 21-049).

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de moeder van klager bij te staan in een procedure zonder onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van de moeder;

b)    de moeder van klager te bezoeken in de zorginstelling waar zij op dat moment verbleef;

c)    de moeder op 3 februari 2020 een brief te laten tekenen, die duidelijk niet door haarzelf is opgesteld of langs een notaris is gegaan, waarin de moeder de volmacht van klager zou hebben ingetrokken;

d)    aan klager niet een afschrift van het verzoekschrift tot onderbewindstelling en mentorschap over de moeder te sturen;

e)    de moeder bij te staan en daardoor de achterdocht van de moeder richting klager toe te laten nemen, waarmee verweerster de toegang tot zijn moeder heeft bemoeilijkt.

 

3    VERWEER

Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

 

4    BEOORDELING

4.1    Het meest verstrekkende verweer van verweerster is dat klager wegens het ontbreken van een eigen belang niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn gehele klacht. Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De voorzitter zal per klachtonderdeel oordelen of klager ontvankelijk is in die klacht.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Volgens verweerster heeft zij op 21 februari 2020 een eerste gesprek met de moeder van klager gehad die toen op haar een heldere indruk maakte en waarbij zij zich goed kon uitdrukken. Voor verweerster was er toen, en ook later, geen reden om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van haar cliënte, zodat zij daarvan mocht uitgaan. Daarbij is en mocht zij ook uitgaan van de verklaring van wilsbekwaamheid van de moeder die ten tijde van het opstellen van het levenstestament was opgemaakt. Met de medische verklaring van 13 januari 2020 van klager was zij niet bekend.

4.3    Voor zover al twijfel zou kunnen bestaan of klager wel een eigen rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel heeft, dient dit verwijt in elk geval kennelijk ongegrond te worden verklaard. Feiten of omstandigheden die bij verweerster tot twijfel over de wilsbekwaamheid van haar cliënte hadden moeten leiden, zijn door klager niet gesteld en uit de stukken ook niet gebleken. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster dan ook geen sprake is geweest, wordt klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Verweerster heeft betwist dat zij haar cliënte in de zorginstelling heeft bezocht. Nu een feitelijke grondslag aan dit verwijt ontbreekt, kan van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster reeds daarom geen sprake zijn. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    De juistheid van de stelling dat verweerster betrokken zou zijn geweest bij de voor klager nadelige brief van zijn moeder aan hem van 3 februari 2020, is tegenover de gemotiveerder betwisting daarvan door verweerster, niet komen vast te staan. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen dan ook geen sprake is, wordt klachtonderdeel c) eveneens kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

4.6    Verweerster heeft aangevoerd dat zij het betreffende verzoekschrift niet bij de rechtbank heeft ingediend, maar dat haar cliënte en de zus van klager dat zelf hebben gedaan. Naar het oordeel van de voorzitter valt dan ook niet in te zien in welke zin verweerster in deze een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Nu een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt, zal ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel e)

4.7    Verweerster heeft in dit kader betwist dat haar bijstand aan de moeder van klager invloed heeft gehad op een eventuele verslechtering van de verstandhouding tussen haar cliënte en klager. Feiten of omstandigheden waaruit het tegendeel zouden blijken, zijn door klager niet gesteld en ook niet gebleken.  De voorzitter zal dan ook klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2021.

 

Griffier                                                        Voorzitter

 

Verzonden d.d. 19 april 2021