Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-04-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:103

Zaaknummer

21-049

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing over advocaat wederpartij. Klachten deels kennelijk niet-ontvankelijk wegens ontbreken eigen belang. Overige klachten tegen verweerster, die haar collega eenmalig heeft waargenomen tijdens een zitting, kennelijk ongegrond. Verweerster mocht in de door haar geschetste omstandigheden vertrouwen op de wilsbekwaamheid van haar cliënte.  

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2021

in de zaak 21-049/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 18 januari 2021 met kenmerk K 20/68, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 12 september 2017 heeft de moeder van klager bij een notaris een levenstestament gemaakt. Daarin is een algehele volmacht opgenomen en klager als gevolmachtigde van zijn moeder aangesteld.

1.2    Op 13 januari 2020 heeft een onafhankelijk arts op verzoek van klager de wilsbekwaamheid van zijn moeder onderzocht. In de medische verklaring heeft de arts gemeld:

“Gelet op de genoemde stoornissen en beperkingen die naar verwachting progressief van aard zijn, en haar niet consistente en niet persistente uitlatingen, is betrokkene naar verwachting blijvend niet wilsbekwaam. Betrokkene wordt gezien haar geestelijke toestand niet in staat geacht haar persoonlijke financiële zaken en belangen naar behoren te behartigen.”

1.3    Op 21 januari 2020 heeft mr. H, een collega van verweerster, met de moeder van klager een bespreking op kantoor gehad.

1.4    Bij ondertekende brief van 3 februari 2020 aan klager heeft de moeder de aan klager verleende volmacht ingetrokken.

1.5    Op 5 februari 2020 hebben de moeder en de zus van klager zelfstandig een verzoek  tot onderbewindstelling en/of mentorschap van de moeder van klager bij de kantonrechter ingediend en daarin is verzocht om mevrouw V te benoemen tot bewindvoerder en mentor van de moeder, zulks in afwijking van het levenstestament van 12 september 2017.

1.6    Op 6 februari 2020 heeft ook klager zelfstandig een verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap van zijn moeder bij de kantonrechter ingediend en verzocht om hem te benoemen tot bewindvoerder en mentor over zijn moeder. Klager heeft op een later moment, na de mondelinge behandeling, alsnog voorgesteld om R B.V. als mentor/bewindvoerder over zijn moeder te benoemen.

1.7    Op 26 februari 2020 zijn de hiervoor genoemde verzoeken, van zowel de moeder en de zus als van klager, gelijktijdig op de zitting van de kantonrechter te Zutphen behandeld. Wegens vakantie van mr. H heeft verweerster de moeder en de zus van klager tijdens die zitting vertegenwoordigd. De dag voor de zitting heeft verweerster aanvullende stukken bij de kantonrechter ingediend. Door klager zijn tijdens de zitting stukken overgelegd. De kantonrechter heeft de zitting op een latere datum voortgezet. De kantonrechter heeft partijen daarna nog in de gelegenheid gesteld om op elkaars stukken te reageren.

1.8    Bij beschikking van 3 april 2020 heeft de kantonrechter bepaald dat een professioneel bewindvoerder voor de moeder wordt benoemd en heeft in dit kader overwogen:

“De kantonrechter stelt vast dat rechthebbende en haar beide kinderen wisselende perioden van contact hebben gehad. De kantonrechter sluit niet uit dat hoewel contact met haar beide kinderen voor rechthebbende belangrijk is, het moeilijk is om tegelijkertijd met beiden contact te hebben. Om daarvoor een goede basis te leggen zal de kantonrechter een professioneel bewindvoerder benoemen die nog geen banden heeft met de zoon of dochter. De kantonrechter passeert hier het levenstestament van rechthebbende, nu er een situatie is ontstaan waar rechthebbende in haar levenstestament niet in heeft voorzien en partijen hierdoor ernstig verdeeld zijn geraakt.”

1.9    Op 19 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster en gelijktijdig over mr. H (bekend bij de raad onder nummer 21-050).

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de moeder van klager kort voor de zitting van 26 februari 2020 op voor klager zichtbare wijze laatste instructies in te peperen en de moeder ook tijdens de zitting te willen sturen;

b)    de moeder van klager bij te staan tijdens de zitting op 26 februari 2020, terwijl verweerster wist, of had moeten weten, dat de moeder wilsonbekwaam is;

c)    de moeder van klager op 3 februari 2020 een brief te laten ondertekenen en aan klager te laten sturen waarin de aan klager verstrekte volmacht door zijn moeder werd ingetrokken terwijl de notaris dat eerder had geweigerd. Onder meer vanwege het taalgebruik kan die brief niet afkomstig zijn geweest van zijn wilsonbekwame moeder maar moeten verweerster en twee collega’s daarnaar hebben gekeken, wat een niet-ethisch handelen van een advocaat is, evenals het niet vermelden van de naam van klager als belanghebbende op het aanvraagformulier voor onderbewindstelling/ mentorschap over de moeder;

d)    zich onnodig grievend jegens klager uit te laten tijdens de zitting door de indruk te wekken dat klager informatie achterhield om twijfel te zaaien over de diagnose van wilsonbekwaamheid van zijn moeder.

 

3    VERWEER

De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer van verweerster ingaan.

 

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

4.2    Gesteld noch gebleken is dat klager door de vermeende gang van zaken tussen verweerster en de moeder voorafgaand aan de zitting op 26 februari 2020 rechtstreeks in zijn belang is geschaad. Het is aan de moeder van klager om daarover te klagen. Dit betekent dat de voorzitter klager kennelijk niet-ontvankelijk zal verklaren in klachtonderdeel a).

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Verweerster heeft aangevoerd dat zij als waarnemer van hun advocaat, mr. H., de moeder en de zus van klager alleen bij de zitting van 26 februari 2020 heeft bijgestaan en de dag ervoor nog aanvullende stukken heeft ingediend. Daartoe is haar betrokkenheid bij de zaak beperkt gebleven. Volgens verweerster mocht zij vertrouwen op de inschatting die mr. H had gemaakt met betrekking tot de wilsbekwaamheid van de moeder die daarna ook cliënte van mr. H is geworden, samen met de zus van klager. Zelf heeft zij in het gesprek voor de zitting geconstateerd dat de moeder helder en duidelijk kon aangeven wat zij die dag bij de kantonrechter kwam doen en wat zij hoopte te bereiken, zodat verweerster ook geen aanleiding had om aan de wilsbekwaamheid van de moeder te twijfelen.

4.4    Voor zover al twijfel zou kunnen bestaan of klager wel een eigen rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel heeft, dient dit verwijt in elk geval kennelijk ongegrond te worden verklaard. Verweerster mocht er naar het oordeel van de voorzitter op vertrouwen dat mr. H een goede afweging had gemaakt over het verlenen van rechtsbijstand aan de moeder, terwijl verweerster op basis van haar eigen bevindingen voor de zitting ook geen twijfel over de wilsbekwaamheid van de moeder heeft gehad. Feiten of omstandigheden die op dat punt tot een ander oordeel van verweerster hadden moeten leiden, zijn gesteld en ook niet gebleken. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster dan ook geen sprake is geweest, wordt klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    De juistheid van de stelling dat verweerster betrokken zou zijn geweest bij de voor klager nadelige brief van zijn moeder aan hem van 3 februari 2020, is tegenover de gemotiveerder betwisting daarvan door verweerster, niet komen vast te staan. Verder valt niet in te zien in welke zin verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt voor het niet vermelden van de naam van klager als belanghebbende op het aanvraagformulier voor de kantonrechter. Dat formulier is immers door de moeder en de zus van klager zelf ingediend, terwijl verweerster op dat moment geen enkele betrokkenheid bij die zaak had. Het voorgaande leidt ertoe dat de voorzitter ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond zal verklaren.

Ad klachtonderdeel d)

4.6    Verweerster heeft betwist dat zij zich onnodig grievend heeft uitgelaten jegens klager tijdens de zitting. Nu klager dit verwijt onvoldoende concreet heeft onderbouwd, mist een feitelijke grondslag voor een vermeend tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster. Daarom zal de voorzitter ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a); de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2021.

 

Griffier                                               Voorzitter

 

Verzonden d.d. 19 april 2021