Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:92
Zaaknummer
21-280/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de zoon van klaagster. Vast staat dat verweerster ambtshalve als advocaat aan de zoon was toegevoegd. Het was dan ook de taak van verweerster om de standpunten van haar cliënt naar voren te brengen. Klaagster was van mening dat plaatsing in een gesloten afdeling van een accommodatie voor jeugdzorg in het belang van de zoon was. De zoon was het daarmee niet eens en het was de taak van verweerster om de visie van haar cliënt bij de rechter onder de aandacht te brengen. Dat klaagster zich niet kon vinden in hetgeen verweerster namens haar cliënt naar voren heeft gebracht, waaronder de wens om de mogelijkheid van een alternatief voor een gesloten setting te onderzoeken, betekent nog niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Niet gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 25 mei 2021
in de zaak 21-280/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
Klaagster
over:
Verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 19 maart 2021 met kenmerk 48|20|162K, door de raad ontvangen op 19 maart 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft het ouderlijk gezag over haar minderjarige zoon, hierna: “de zoon”.
1.2 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente C heeft de rechtbank verzocht om een machtiging voor gesloten jeugdhulp af te geven voor de duur van zes maanden. Door een fout van de rechtbank heeft de niet met gezag belaste vader van de zoon een kopie van het verzoek ontvangen.
1.3 Verweerster is ambtshalve als advocaat aan de zoon toegevoegd om zijn belangen te behartigen. Verweerster heeft namens de zoon verweer gevoerd tegen het verzoek.
1.4 In de procedure is klaagster door de rechtbank aangemerkt als belanghebbende. Klaagster heeft naar voren gebracht dat zij zich kan vinden in het verzoek om een machtiging voor gesloten jeugdhulp. De rechtbank heeft bij beschikking d.d. 27 juli 2020 de verzochte machtiging verleend tot uiterlijk 27 januari 2021.
1.5 De vader heeft een brief gestuurd aan de rechtbank, hulpverleners en psychologen, waarin hij heeft gevraagd om de band met de zoon te herstellen. De vader heeft een afschrift van die brief gestuurd aan verweerster. Verweerster heeft de brief doorgestuurd aan de zoon en heeft de groepsleiding van de zoon verzocht om klaagster van de doorzending van de brief op de hoogte te stellen.
1.6 Verweerster heeft namens de zoon beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank en een beroepschrift ingediend.
1.7 Klaagster heeft zich op 9 september 2020 met een klacht over verweerster tot de deken gewend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
Verweerster heeft klaagsters zoon niet naar behoren bijgestaan waardoor schade is veroorzaakt.
2.2 Toelichting
Verweerster heeft onvoldoende kennis over de problematiek van de zoon. Verweerster is niet in staat om de belangen van de zoon naar behoren te behartigen omdat zij slechts zijn wil aan het verdedigen is. Verweerster geeft de zoon teveel ruimte en bagatelliseert zijn problemen. Verweerster wakkert het negatieve beeld dat de zoon heeft over klaagster nog verder aan. Verweerster heeft onwaarheden vermeld in haar beroepschrift. Verweerster heeft een brief van de biologische vader van de zoon aan de zoon doorgestuurd, terwijl het beleid is dat degene die op een gesloten inrichting verblijft geen invloeden van buitenaf mag hebben. Verweerster is in de problematiek van de zoon meegezogen en heeft zich met de zoon vereenzelvigd.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van klaagsters minderjarige zoon. Hoewel de zoon niet klaagsters wederpartij is in de procedure rondom de machtiging tot het verlenen van gesloten jeugdhulp, stelt de voorzitter vast dat klaagster in die procedure als belanghebbende is aangemerkt en dat zij in die procedure een aan het standpunt van de zoon tegengesteld standpunt heeft ingenomen. Om die reden dient de klacht naar het oordeel van de voorzitter te worden getoetst aan de hand van de voor een advocaat van de wederpartij geldende maatstaf.
4.2 De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.
4.3 Vast staat dat verweerster ambtshalve als advocaat aan de zoon was toegevoegd. Het was dan ook de taak van verweerster om de standpunten van haar cliënt naar voren te brengen. Klaagster was van mening dat plaatsing in een gesloten afdeling van een accommodatie voor jeugdzorg in het belang van de zoon was. De zoon was het daarmee niet eens en het was de taak van verweerster om de visie van haar cliënt bij de rechter onder de aandacht te brengen. Dat klaagster zich niet kon vinden in hetgeen verweerster namens haar cliënt naar voren heeft gebracht, waaronder de wens om de mogelijkheid van een alternatief voor een gesloten setting te onderzoeken, betekent nog niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster niet heeft bestreden dat er bij de zoon sprake was van problematiek en dat er behoefte bestond aan nadere diagnostiek en behandeling. Wel heeft verweerster namens haar cliënt aan de rechter verzocht om de (on)mogelijkheden van een alternatieve plaatsing nader te laten onderzoeken en dit stond haar in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënt ook vrij. Verweerster mocht zich daarbij laten leiden door de van haar cliënt verkregen informatie. Dat verweerster zaken in het beroepschrift heeft vermeld waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken.
4.4 Klaagster verwijt verweerster dat zij de brief die zij van de vader had ontvangen heeft doorgezonden aan haar cliënt. Verweerster heeft gemotiveerd toegelicht welke afweging zij heeft gemaakt bij het aan haar cliënt toesturen van de brief van diens vader. Het moge zo zijn dat klaagster bezwaren heeft tegen doorzending van de brief, maar dat betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het was aan verweerster om in haar hoedanigheid van advocaat van de zoon te beoordelen of zij in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënt goede gronden aanwezig achtte om de brief aan hem toe te sturen.
4.5 Dat verweerster zich onvoldoende in de zaak of de problematiek heeft verdiept en over onvoldoende kennis beschikte om haar cliënt deugdelijk bij te staan is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken, noch dat door de wijze waarop verweerster de zoon heeft bijgestaan schade is ontstaan. Verweerster heeft voorts betwist dat zij het negatieve beeld dat de zoon heeft over klaagster verder heeft aangewakkerd en dit blijkt ook niet uit de overgelegde stukken, zodat de feitelijke grondslag van dit verwijt ontbreekt. De voorzitter is van oordeel dat klaagster de klacht op dit punt onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd.
4.6 De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid, om de belangen van haar cliënt te behartigen op de wijze die haar passend voorkomt, heeft overschreden. Gelet op het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.
5 BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2021.
Griffier Voorzitter