Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:100

Zaaknummer

200235D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar en schrapping. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, waarin de raad heeft overwogen dat dit bezwaar en eerdere klachtzaken een patroon in het handelen van verweerder aantonen. Dat patroon is dat verweerder stelselmatig informatie onthoudt aan de deken, terwijl de deken op terechte gronden om die informatie vraagt. Verweerder vormt met zijn gedragingen een gevaar voor het vertrouwen in de advocatuur.

Uitspraak

BESLISSING                                 

van 21 mei 2021

in de zaak 200235D

naar aanleiding van het hoger beroep van :

verweerder

tegen

deken

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van 28 september 2020 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 20-085/DH/RO/D). In deze beslissing zijn de bezwaren a) en d) ongegrond verklaard, de bezwaren c) en f) gegrond verklaard, bewaar b) gegrond verklaard zoals overwogen in 5.17 en voor het overige ongegrond, en bezwaar e) gegrond verklaard zoals overwogen in 5.11, 5.15, 5.19, 5.28 en 5.31. Aan verweerder is de maatregel van schrapping opgelegd met veroordeling van verweerder in de proceskosten.  

Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2020:157 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van verweerder tegen deze beslissing is op

27 oktober 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het verweerschrift van de deken.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 26 maart 2021. Daar zijn verweerder en de deken verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht, verweerder aan de hand van spreekaantekeningen die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast, voor zover in hoger beroep nog van belang.

3.2    Op 8 december 2017 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een geschil tussen verweerder en de Belastingdienst (naheffingsaanslag- en rente omzetbelasting 2008). In overweging 5.3 van het arrest staat het volgende:

“Het Hof komt tot de slotsom - ook gelet op de door de Inspecteur in het verweerschrift in hoger beroep en in zijn pleitnota gegeven, door belanghebbende niet afdoende weersproken, uiteenzettingen - dat de door belanghebbende aangevoerde stellingen en in het geding gebrachte hoeveelheid stukken geen doel treffen. Al met al roept de aanpak van belanghebbende het beeld op dat hij met een veelheid van stukken en (nieuwe) stellingen het zicht op de werkelijke (eigen) cijfers heeft willen vertroebelen. (…)”.

3.3     Op 26 april 2018 is bij notariële akte een appartementsrecht geleverd aan een Servische cliënte van verweerder (hierna: de cliënte). Verweerder is in de leveringsakte genoemd als gevolmachtigde van de cliënte. De koopprijs van het appartement bedraagt volgens de akte € 590.000,-. Op het appartement is een recht van hypotheek gevestigd voor een bedrag van € 350.000,- op naam van een derde.

3.4    Op 28 december 2018 heeft de deken tezamen met een van de leden van de raad van de orde het kantoor van verweerder bezocht. Aanleiding voor het bezoek waren de kwestie met de belastingdienst en “signalen” van stagiaires van het kantoor van verweerder over onregelmatigheden.

3.5      De Rechtbank Den Haag heeft op 4 april 2019 drie uitspraken gedaan in geschillen tussen verweerder en de Belastingdienst betreffende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2009 en 2011 en een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2009

3.6     In april 2019 is het Openbaar Ministerie overgegaan tot vervolging van verweerder in verband met een verdenking van belastingfraude. Op 20 mei 2019 is verweerder door de politie als verdachte verhoord. Uit het proces-verbaal van het eerste verhoor van die dag blijkt dat verweerder is aangehouden op verdenking van witwassen van een bedrag van meer dan twee ton en dat dit bedrag op

8 maart 2018 in beslag is genomen. Verweerder heeft tijdens het verhoor ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan witwassen. Uit het proces-verbaal van het tweede verhoor van die dag blijkt dat de verdenking bestaat dat (het witwassen van) het inbeslaggenomen bedrag verband houdt met de levering van het hiervoor in 3.3 bedoelde appartementsrecht. Verweerder heeft tijdens het tweede verhoor verklaard dat hij bij de levering van het appartementsrecht betrokken is geweest als belangenbehartiger van de Servische cliënte. Hij heeft ontkend dat hij betrokken is geweest bij “illegale praktijken”.

3.7     Op 1 juli 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de deken en verweerder.

3.8     Op 11 juli 2019 heeft het Openbaar Ministerie de deken bericht over de beslissing dat zou worden overgegaan tot strafrechtelijke vervolging van verweerder in verband met de geschillen met de Belastingdienst.

3.9      Op 15 juli 2019 heeft de deken via een krant vernomen dat die dag een zitting zou plaatsvinden in een strafzaak tegen verweerder. Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens voor onbepaalde tijd geschorst.

3.10      Op 2 augustus 2019 heeft de deken opnieuw een bezoek gebracht aan het kantoor van verweerder. Bij e-mail van 8 augustus 2019 heeft de deken verweerder verzocht om toezending van diverse documenten, waaronder:

“(…) 1. het dossier van [de cliënte] (inclusief de stukken waaruit blijkt dat [zij] toestemming heeft gegeven voor de verrekening van de openstaande declaratie met de aanwezig derdengelden, zoals afgesproken tijdens het kantoorbezoek in december 2018);

2. de rekeningafschriften inzake de derdengeldrekening over 2019; (…)

4. de diverse uitspraken in de belastingkwestie (…)”.

3.11     Bij brief van 28 augustus 2019 heeft de deken zijn verzoek om het verstrekken van documenten herhaald. De deken heeft aangekondigd dat hij een dekenbezwaar zal indienen als verweerder zijn verzoek onbeantwoord laat.

3.12      Op 4 september 2019 heeft verweerder de deken afschriften gestuurd van:

-    het proces-verbaal van de zitting op 10 januari 2019 waarop (onder meer) de in 3.5 bedoelde zaken zijn behandeld.

-    de uitspraken van 4 april 2019 van de belastingkamer van de rechtbank;

-    de op 16 mei 2019 ingediende hoger beroepschriften gericht tegen de drie uitspraken van 4 april 2019 van de rechtbank;

-    de dagafschriften van 8 januari 2019 tot en met 26 augustus 2019 van de aan het kantoor van verweerder ter beschikking staande derdengeldenrekening.

3.13     Op 4 september 2019 heeft verweerder het volgende aan de deken geschreven:

“(…) Ik stuurde u zojuist de stukken die ik in mijn bezit heb.

De andere stukken zijn door mij opgevraagd bij respectievelijk mijn boekhouder en bij [de cliënte]. Ik betreur het misverstand over de datum van toezending.

Ik doe hierover nog navraag en zal u uiterlijk morgen/vrijdag daarop berichten.(…)”

3.14     Op 24 september 2019 heeft de deken verweerder verzocht om binnen een week de documenten uit het dossier van de cliënte toe te sturen met aankondiging  dat een dekenbezwaar wordt ingediend als verweerder niet aan het verzoek voldoet. De deken heeft verder over de dagafschriften van de derdengeldenrekening geschreven:

“(…) In deze afschriften zie ik dat op 27 maart 2019 een bedrag van € 10.000,00 is ontvangen inzake een aandelenafkoop aan (…) B.V. Op 28 maart 2019 is van dezelfde partij een bedrag van € 50.000,00 in dezelfde zaak ontvangen. Op 29 maart 2019 is er vervolgens driemaal een bedrag van € 20.000,00 vanaf de Stichting Derdengelden overgeboekt.

Gezien het onderwerp van de ontvangen derdengelden, verzoek ik u mij duidelijkheid te geven over de kwestie waarin deze derdengelden zijn ontvangen. (…)”

3.15      Op 4 oktober 2019 heeft verweerder gereageerd op de brief van de deken van

24 september 2019. Over het dossier van de cliënte heeft verweerder het volgende geschreven:

“(…) Voor wat betreft [de cliënte] hebben zich na uw laatste kantoorbezoek diverse ontwikkelingen voorgedaan. Met name is mijn cliënte in Servië gehoord door het Openbaar Ministerie van Nederland. Mijn cliënte is in deze verhoren bijgestaan door haar Servische advocaat. Gelet op de procespositie van [de cliënte] heeft de Servische advocaat aangegeven dat er wat hem betreft obstakels zijn zolang dit proces duurt. Met hem heb ik vervolgens afgesproken dat er collegiaal overleg zal volgen in Servië alvorens hierin verder te kunnen handelen. Een datum heb ik nog niet kunnen plannen. In het kader van een zorgvuldige behandeling van deze kwestie verzoek ik u mij hiervoor de gelegenheid te geven. ik constateer reeds nu dat ik hierin uw advies als Deken nodig zal hebben. (…)”

3.16  De deken heeft verweerder uitgenodigd voor een gesprek, naar aanleiding van de reactie van verweerder. Het gesprek heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2019.

3.17      Bij brief van 23 januari 2020 heeft verweerder aan de deken geschreven:

“(…) Hierbij deel ik u mede dat ik mijn werkzaamheden als advocaat heb beëindigd. Ik ben hiertoe genoodzaakt vanwege dringende medische redenen.

Voor wat betreft de belangen van clienten heb ik daarin voorzien nu ik al enige tijd geen dossiers heb aangenomen.

Mijn schrijven stuur ik u door de omstandigheden via het secretariaat van kantoor die verder op alle werkdagen bereikbaar zijn. (…)”

3.18    Op 22 januari 2020 heeft de deken een tegen verweerder gericht verzoek op grond van artikel 60 ab, subsidiair 60b Aw ingediend. Het verzoek is gegrond op dezelfde feiten en omstandigheden als dit dekenbezwaar. Bij beslissing van 10 februari 2020 heeft de raad het verzoek toegewezen en verweerder op grond van artikel 60 ab Aw geschorst. Het tegen deze beslissing door verweerder ingestelde beroep heeft hij ingetrokken.

3.19  Het hof heeft op 7 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen twee uitspraken van de raad van 10 februari 2020, waarin verweerder de maatregel van schrapping is opgelegd. In de eerste uitspraak is de klager alsnog niet-ontvankelijk verklaard (ECLI:NL:TAHVD:2020:189) en in de tweede uitspraak (dekenbezwaar voor het geval klager niet-ontvankelijk werd verklaard) heeft het hof de beslissing van de raad bekrachtigd (ECLI:NL:TAHVD:2020:182).

 

4    DEKENBEZWAAR

4.1    Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende.

a)        (…)

b)      Verweerder voert geen deugdelijke financiële administratie en handelt inadequaat in fiscale kwesties betreffende zijn eigen kantoorvoering.

c)        Verweerder heeft voorschriften die gelden ten aanzien van het beheer van derdengelden en van verrekening met derdengelden overtreden.

d)        (…)

e)        Verweerder is afspraken met de deken niet nagekomen, reageert niet of pas na een rappel op verzoeken van de deken en heeft daarmee niet in voldoende mate meegewerkt aan het onderzoek van de deken.

f)        Verweerder heeft zijn (zakelijke) mobiele nummer niet geregistreerd als geheimhoudnummer.

 

5    BEOORDELING

overwegingen van de raad

5.1    De gegrondverklaring van de in hoger beroep nog aan de orde zijnde onderdelen van het dekenbezwaar is door de raad – kort weergegeven – gebaseerd op de overwegingen dat verweerder de deken niet of onvoldoende heeft geïnformeerd over de betreffende zaken, op de door de deken gestelde vragen geen (afdoende) antwoorden heeft gegeven, door de deken opgevraagde stukken niet heeft verstrekt en zijn standpunten niet met documenten heeft onderbouwd, zoals de gestelde toestemming van de cliënte om zijn honorarium te verrekenen met ontvangen derdengelden (bezwaar c) en de gestelde registratie van zijn mobiele nummer als geheimhoudernummer. Daarmee heeft hij de deken niet in staat  gesteld zijn toezichthoudende taak uit te oefenen. De raad heeft geoordeeld dat dit een patroon in het handelen van verweerder aantoont, waarbij de raad verwijst naar de beslissing van het hof van 7 september 2020 (zie 3.19). Het patroon is dat verweerder stelselmatig informatie onthoudt aan de deken, terwijl de deken op terechte gronden om die informatie vraagt. De kernwaarde integriteit is in het geding en mogelijk ook de kernwaarde onafhankelijkheid.

beroepsgronden

5.2    In het beroepschrift heeft verweerder verzocht om overlegging door de deken van het complete dossier van de Raad van de Orde. Verweerder is van mening dat hij door de deken niet is beschermd tegen de aanvallen tegen hem, die door de deken juist zijn ondersteund. De beslissing van de raad is vooringenomen. De raad heeft uitsluitend het standpunt van de deken in de beoordeling betrokken en is op de door verweerder gevoerde verweren niet ingegaan. Verder heeft verweerder aangevoerd dat zijn hoger beroep zich niet alleen op de gegrond verklaarde onderdelen van het dekenbezwaar richt, maar ook op de ongegrond verklaarde onderdelen. Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat, gelet op de beslissing van het hof van 7 september 2020, sprake is van een dubbele veroordeling. Op

7 september 2020 is verweerder immers al geschrapt vanwege “het achterhouden van informatie aan de deken” en “het ontduiken van toezicht”.

5.3    Ter zitting van het hof heeft verweerder het hoger beroep ingetrokken, voor zover dat ook gericht was tegen de niet gegrond verklaarde onderdelen van het dekenbezwaar. 

overwegingen van het hof

5.4    Voor zover verweerder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof nieuwe beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de beslissing van de raad, worden deze niet in behandeling genomen, aangezien alle beroepsgronden binnen de hoger beroepstermijn van artikel 56 lid 1 Advocatenwet moeten worden aangevoerd. Ook de bezwaren van verweerder tegen het dekenonderzoek en (de totstandkoming van) het dekenbezwaar staan niet ter beoordeling in deze tuchtprocedure. Evenmin zijn het functioneren van de deken en het al dan niet door de deken aan verweerder verstrekken van informatie in deze procedure aan de orde. Het gaat in deze procedure om de tuchtrechtelijke toets van het handelen van en het nalaten door verweerder, niet van het optreden van de deken. Verweerder lijkt niet in te zien dat de beslissing van de raad er nu juist op ziet dat verweerder zelf telkens weigert aan de deken informatie te verstrekken en vragen van de deken te beantwoorden. Het voorgaande brengt ook met zich dat het hof evenmin reden ziet voor aanhouding van de klachtzaak en het gelasten van een nader onderzoek, zoals verweerder eveneens ter zitting verzocht heeft.

5.5    De beroepsgrond dat de beslissing van de raad vooringenomen zou zijn geweest wordt door het hof als onvoldoende onderbouwd afgewezen. De raad is op diverse punten in de beslissing op de verweren van verweerder ingegaan en verweerder heeft nagelaten aan te voeren welke verweren de raad ten onrechte buiten beschouwing zou hebben gelaten. De beroepsgrond dat sprake is van een dubbele veroordeling vanwege de samenhang tussen de onderhavige klachtzaak en de zaak, die tot de uitspraak van 7 september 2020 heeft geleid, faalt eveneens. Met juistheid heeft de raad overwogen dat beide dossiers een patroon laten zien van het stelselmatig onthouden van informatie aan de deken, welke informatie door de deken op terechte gronden is opgevraagd. De kwalificatie van die handelwijze en opstelling van verweerder is weliswaar dezelfde, maar is gebaseerd op verschillende feitencomplexen. Een dubbele veroordeling voor een zelfde klacht is dus niet aan de orde.

5.6    Ook voor het overige ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van het dekenbezwaar te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van verweerder en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

maatregel

5.7    Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder met zijn gedragingen een     gevaar vormt voor het vertrouwen in de advocatuur. Het hof bekrachtigt dan ook de     door de raad opgelegde maatregel van schrapping.

proceskosten

5.8    Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:                                                                                                                                 

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b) € 750,- kosten van de Staat.

5.9    Verweerder/verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.

  

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-     bekrachtigt de beslissing van 28 september 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag met zaaknummer: 20-085/DH/RO/D;

-     veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Deze beslissing is gewezen door  mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. C.A.M.J. Raymakers, T.E. van der Spoel, M.A. Wabeke en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 21 mei 2021.