Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:87

Zaaknummer

21-143

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. De raad verklaart het dekenbezwaar gegrond. De raad overweegt met betrekking tot de oplegging van een maatregel dat verweerster het de deken onmogelijk heeft gemaakt om zijn toezichthoudende taken uit te oefenen en om toe te zien op de naleving van de administratieplicht zoals bedoeld in artikel 6.5 van de Verordening op de advocatuur. Dit nalaten duurt nog voort. De raad rekent dat verweerster zeer zwaar aan, te meer omdat er mede door het tegen haar uitgesproken ontruimingsvonnis ernstige zorgen zijn over de continuïteit van de behandeling van dossiers. Op de onderhavige dekenklacht heeft verweerster niet gereageerd. Ook op de zitting van de raad is zij niet verschenen. De deken heeft geen enkel contact met verweerster kunnen leggen. Op haar kantooradres was niemand aanwezig.

Inhoudsindicatie

De raad is van oordeel dat het gedrag van verweerster past binnen een patroon van het onttrekken aan dekenaal toezicht waaraan verweerster is onderworpen, alsmede aan het zich onvindbaar houden voor cliënten en de deken. Nu verweerster zowel in het verleden als in de onderhavige zaak geen enkel inzicht in haar situatie heeft gegeven, kan er, zonder toelichting van haar kant, niet van worden uitgegaan dat zij dat inzicht alsnog zal geven. De raad is van oordeel dat het niet verantwoord is dat verweerster nog langer als advocaat werkzaam is. De maatregel van schrapping van het tableau is daarom passend en geboden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 mei 2021

in de zaak 21-143/AL/OV/D

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

 

deken

over

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 11 februari 2021, met bijlagen, door de raad op 11 februari 2021 ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerster. 

1.2    Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 29 maart 2021 in aanwezigheid van de deken. Verweerster was - hoewel op een juiste wijze opgeroepen - zonder bericht van verhindering, niet aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaring, uit van de volgende feiten.

2.2    Op 29 maart 2018 heeft een normoverdragend gesprek plaatsgevonden tussen verweerster en de deken. De aanleiding van dat gesprek was dat de deken meermaals signalen van derden had ontvangen dat verweerster niet tijdig reageerde. 

2.3    Op het moment dat wederom een klacht tegen verweerster bij de deken binnenkwam, waarop zij naar de deken toe niet reageerde, is in juni 2018 overgegaan tot het begeleiden van verweerster door één van de leden van de raad van de orde Overijssel, te weten mr. [B.]. Nadat verweerster de door hem aanbevolen acties in november 2018 had opgevolgd, is deze begeleiding stopgezet en is het dossier hieromtrent gesloten.

2.4    Bij onherroepelijke beslissing van 24 april 2019 heeft de Raad van Discipline een klacht over verweerster - onder meer inhoudende dat zij niet of nauwelijks reageerde op vragen van haar cliënte - integraal gegrond verklaard, verweerster een berisping opgelegd en daarbij het volgende overwogen:

“(…) dat verweerster is tekortgeschoten in de zorg die zij jegens klaagster in acht had moeten nemen. Dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld, lijkt zij echter niet in te zien. Daarom acht de raad het passend en geboden om aan verweerster de maatregel van een berisping op te leggen.”

2.5    Bij onherroepelijk beslissing van 21 december 2020 heeft de Raad van Discipline een klacht over verweerster (deels) gegrond verklaard, verweerster een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twaalf weken opgelegd en daarbij het volgende overwogen:

“Uit het voorgaande volgt dat de klacht gegrond is ten aanzien van het optreden van verweerster in de twee zaken. De raad constateert dat verweerster artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden, in het bijzonder de norm omtrent de zorg voor haar cliënte. Verweerster heeft onvoldoende voortvarend de twee zaken van klaagster opgepakt en lijkt daarbij de financiële nood van klaagster en de bij dergelijke zaken spelende emoties uit het oog te zijn verloren. Doordat verweerster bij de deken geen dupliek heeft ingediend en zonder afmelding niet op de zitting aanwezig was, heeft zij de raad ook geen sluitende verklaring kunnen geven waarom zij heeft gehandeld zoals door haar is gedaan. Gelet op de ernst van de geconstateerde gebreken in de dienstverlening van verweerster is de raad van oordeel dat een aan verweerster op te leggen maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van twaalf weken noodzakelijk is. Daarmee geeft de raad aan verweerster een waarschuwing af, die daarmee de kans krijgt om gedurende de tevens op te leggen proeftijd van twee jaar kan laten zien dat zij haar praktijk weer onder controle heeft en handelt zoals een behoorlijk advocaat betaamt.”

2.6    Op 16 juli 2020 heeft de deken een dekenbezwaar jegens verweerster ingediend. Dat dekenbezwaar luidde als volgt:

“(..) dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: in strijd met Regel 29 en artikel 5:20 Algemene Bestuursrecht niet te reageren op verzoeken van de deken in verband met een onderzoek naar een tegen verweerster ingediende klacht, waardoor de deken zijn toezichthoudende taken niet kan uitoefenen.”

Bij beslissing van 21 december 2020 heeft de raad dat dekenbezwaar gegrond verklaard, verweerster een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd en daarbij het volgende overwogen:

“De raad acht de handelwijze van verweerster ernstig laakbaar. Daarbij komt dat verweerster geen verweer heeft gevoerd en niet ter zitting van de raad is verschenen om haar toelichting op de gang van zaken te geven. Vooral in het licht van de klacht van mevrouw B, waarin verweerster ook wordt verweten dat zij niet of nauwelijks bereikbaar is of reageert, had verweerster daar zeker verstandig aan gedaan. De deken heeft ter zitting toegelicht dat hij bekend is met meer klachten van cliënten en signalen van derden over ook ditzelfde laakbare handelen van verweerster. Volgens de deken is het gedrag van verweerster, ondanks de begeleiding door een coach tot eind 2018, niet structureel verbeterd, heeft verweerster tot op heden ook geen zelfinzicht getoond en neemt zij ook geen verantwoordelijkheid hierin. Verweerster heeft dit alles niet weersproken. Op grond van alle hiervoor genoemde omstandigheden is de raad dan ook van oordeel dat aan verweerster de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor een periode van vier weken moet worden opgelegd. Daarmee hoopt de raad aan verweerster een indringend signaal af te geven dat zij op korte termijn haar werkwijze, haar gedrag en mogelijk ook haar kantoororganisatie zal moeten wijzigen. Voor zover de deken van mening blijft, zoals hij ter zitting van de raad heeft verklaard, dat het op den duur niet meer verantwoord is om verweerster verder te laten werken als advocaat omdat sprake is van een beeld van structurele taakverwaarlozing, dan is het aan de deken om nadere vervolgstappen te nemen indien hij daartoe aanleiding ziet.”

2.7    Op 2 december 2020 is er door de rechtbank een ontruimingsvonnis tegen verweerster gewezen, waarbij verweerster is veroordeeld tot ontruiming van haar kantoorruimte te Hengelo. Op 10 december 2020 heeft de deken daarover een signaal van de president van de rechtbank Overijssel ontvangen. De deken heeft dit signaal doorgegeven aan

mr. [B.] die, zoals hiervoor vermeld, eerder betrokken was bij het coachingstraject van verweerster.

2.8    Op 14 december 2020 is door mr. [B.] met verweerster telefonisch overleg gevoerd naar aanleiding van voormeld ontruimingsvonnis. Hieruit kwam naar voren dat verweerster een huurachterstand had van acht maanden. Tijdens het gesprek is niet duidelijk geworden hoe deze huurachterstand is ontstaan. Verweerster kan de achterstand niet betalen en heeft getracht daarover met de verhuurder tot een betalingsregeling te komen. Onbekend is of dit uiteindelijk is gelukt. Mr. [B.] heeft geconcludeerd dat de financiële situatie op basis van de (vooraf) aangereikte en meegedeelde gegevens van de onderneming van verweerster zeer zorgelijk is.

2.9    Naar aanleiding van genoemd signaal van de president van de rechtbank en naar aanleiding van de terugkoppeling van mr. [B.] heeft de deken op 21 december 2020 het ontruimingsvonnis opgevraagd bij verweerster. 

2.10    In overleg met de Financiële Unit heeft de deken op 23 december 2020 financiële stukken laten opvragen bij verweerster.

2.11    Op 4 januari 2021 is er een rappel verzonden aan verweerster met het verzoek te reageren vóór 23 januari 2021 door middel van toezending van de gevraagde stukken.

2.12    Ook heeft de deken reeds in een eerder stadium, bij e-mail van 1 juli 2020 (en bij rappelmails van 8 september 2020 en 29 september 2020), bij verweerster de financiële kengetallen opgevraagd in het kader van zijn toezichthoudende taak.

2.13    Verweerster heeft op geen van de hierboven genoemde verzoeken van de deken gereageerd.

 

3    DEKENBEZWAAR

Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij tekortschiet in de nakoming van de verplichtingen die het beroep van advocaat met zich meebrengt. Verweerster handelt in strijd met gedragsregel 29 en artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht door niet te reageren op verzoeken van de deken in verband met een onderzoek naar aanleiding van een door de deken ontvangen signaal van de president van de rechtbank. Daardoor is het voor de deken onmogelijk om zijn toezichthoudende taken uit te oefenen en toe te zien op de naleving van de administratieplicht zoals bedoeld in artikel 6.5 van de Verordening op de advocatuur.

 

4    VERWEER

Verweerster heeft tegen het dekenbezwaar geen verweer gevoerd.

 

5    BEOORDELING

5.1    In de Advocatenwet is aan de deken opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig. Gedragsregel 29 van de Gedragsregels 2018 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek, een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek verband houdt of een verzoek om medewerking op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, de betrokken advocaat verplicht is om alle gevraagde inlichtingen direct aan de deken te verstrekken, zonder zich op zijn geheimhoudingsplicht te kunnen beroepen, behoudens in bijzondere gevallen.

5.2    De raad stelt vast dat nadat een ontruimingsvonnis tegen verweerster is gewezen, de deken aan verweerster heeft verzocht om hem dat vonnis toe te sturen en hij haar heeft verzocht om financiële stukken aan te leveren. Op geen van die begrijpelijke en redelijke verzoeken van de deken naar aanleiding van haar zorgwekkende (financiële) situatie heeft zij gereageerd, terwijl zij daartoe op grond van de bovengenoemde regelgeving wel verplicht was. Ook heeft zij niet voldaan aan het verzoek van de deken om de financiële kengetallen van haar advocatenpraktijk door te geven.

5.3    De raad concludeert op grond van het bovenstaande dat verweerster, ondanks herhaalde verzoeken, de deken niet de mogelijkheid heeft gegeven om inzicht te krijgen in de actuele (financiële) positie waarin verweersters advocatenpraktijk zich bevindt. Daarmee belemmert verweerster de deken in de uitoefening van zijn toezichthoudende taak. De bij herhaling gevraagde informatie is nog steeds niet aangeleverd. Verweerster laat ook in het kader van de onderhavige procedure niet van zich horen. Van gronden die verweersters nalaten rechtvaardigen, is de raad niet gebleken.

5.4    Gelet op het vorengaande is de raad van oordeel dat verweerster heeft gehandeld in strijd met artikel 46 Advocatenwet, zoals onder meer uitgewerkt in regel 29 Gedragsregels 2018. De raad zal het dekenbezwaar gegrond verklaren.

 

6    MAATREGEL

6.1    Door het nalaten van verweerster zoals hiervoor beschreven heeft verweerster het de deken onmogelijk gemaakt om zijn toezichthoudende taken uit te oefenen en om toe te zien op de naleving van de administratieplicht zoals bedoeld in artikel 6.5 van de Verordening op de advocatuur. Dit nalaten duurt nog voort. De raad rekent dat verweerster zeer zwaar aan, te meer omdat er mede door het tegen haar uitgesproken ontruimingsvonnis ernstige zorgen zijn over de continuïteit van de behandeling van dossiers.  Op de onderhavige dekenklacht heeft verweerster niet gereageerd.  Ook op de zitting van de raad is zij niet verschenen. De deken heeft geen enkel contact met verweerster kunnen leggen. Op haar kantooradres was niemand aanwezig.

6.2    De aard en de ernst van deze feiten rechtvaardigen zonder meer een zeer zware maatregel. Dit geldt temeer vanwege het reeds besproken tuchtrechtelijk verleden van verweerster. In twee klachtzaken is zij tekortgeschoten in de zorg die zij jegens haar cliënten in acht had moeten nemen. Ook in die zaken heeft zij niet uitgelegd waarom zij heeft gehandeld zoals ze heeft gedaan en in de meest recente klachtzaak heeft zij geen repliek ingediend en was zij – net als in de onderhavige zaak – niet op de zitting van de raad aanwezig. In de recente zaak waarin de raad een dekenbezwaar gegrond heeft verklaard, heeft verweerster ook niet gereageerd en was zij ook niet op de zitting aanwezig.

6.3    Concluderend is de raad van oordeel dat het gedrag van verweerster past binnen een patroon van het onttrekken aan dekenaal toezicht waaraan verweerster is onderworpen, alsmede aan het zich onvindbaar houden voor cliënten en de deken. Nu verweerster zowel in het verleden als in de onderhavige zaak geen enkel inzicht in haar situatie heeft gegeven, kan er, zonder toelichting van haar kant, niet van worden uitgegaan dat zij dat inzicht alsnog zal geven. De raad is van oordeel dat het niet verantwoord is dat verweerster nog langer als advocaat werkzaam is. De maatregel van schrapping van het tableau is daarom passend en geboden.

 

7    KOSTENVEROORDELING

7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,- kosten van de Staat.

7.2    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-143/AL/OV/D.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede werkdag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

 

Aldus beslist door  mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, J.J.W. Lamme, K.F. Leenhouts en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2021.

 

Griffier                                                          Voorzitter

 

Verzonden d.d. 17 mei 2021

 

UITGEGEVEN VOOR GROSSE