Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:108

Zaaknummer

21-110/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond vanwege onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 mei 2021 in de zaak 21-110/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

gemachtigde

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 15 januari 2021 met kenmerk R 2021/03 edl/gh, door de raad ontvangen op 18 januari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail van klaagster van 3 maart 2021 en de e-mail met bijlage van verweerder van 10 maart 2021.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster heeft een langlopend conflict met een Vastgoed B.V. over een pand in Rotterdam. Klaagster maakt gebruik van het pand. De Vastgoed B.V. wordt bijgestaan door verweerder.

1.2    Op 25 augustus 2020 heeft verweerder, namens de Vastgoed B.V., een dagvaarding laten uitbrengen aan onder meer klaagster en daarin ontruiming van het pand gevorderd.

1.3    Op 9 september 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

Verweerder tracht klaagster moedwillig te schaden middels verdachtmakingen en verkeerde invullingen. Verweerder maakt zich schuldig “aan de regels om verlet datums aan te vragen en zodoende blijkt kwade opzet aanwezig om alweer een VERSTEK vonnis te bemachtigden met alle gevolgen van dien”. Verweerder haalt de goede naam door het slijk gezien zijn verdachtmakingen aan het adres van klaagster “inzake de 19-12-2012 overeenkomsten die hij suggereert onleesbaar te benoemen”. Er is sprake van kwade opzet op het schaden van klaagsters belangen. Verweerder heeft voorbarig en zonder kennis van het dossier (vooral het vonnis van 31 januari 2018) gehandeld.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    De voorzitter overweegt dat het aan klaagster is om de feiten waarop de klacht wordt gebaseerd voldoende aannemelijk te maken en ten minste aanknopingspunten aan te dragen voor de juistheid van stellingen. Dat heeft klaagster hier niet gedaan. De voorzitter kan op basis van de overgelegde stukken de juistheid van klaagsters stellingen en verwijten niet vaststellen. Dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is de voorzitter dan ook niet gebleken. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.

4.3    Indien en voor zover klaagster heeft bedoeld ook nog andere dan de hierboven vermelde klachten voor te leggen aan de tuchtrechter, geldt dat zij niet heeft voldaan aan haar plicht als klaagster om de klacht duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 mei 2021.