Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:107
Zaaknummer
21-092/DH/ZWB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 mei 2021 in de zaak 21-092/DH/ZWB naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 18 januari 2021 met kenmerk K21-001 (1309777), door de raad ontvangen op 18 januari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is verwikkeld (geweest) in een conflict met de gemeente G (hierna: de gemeente).
1.2 Verweerder heeft, als advocaat van de gemeente, voor de zitting van 19 juli 2016 een memorie van antwoord ingediend bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
1.3 Op 21 juni 2018 heeft klagers advocaat in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven:
“(…) Feit blijft dat u – in strijd met de waarheid – heeft verklaard dat (…) Hierdoor heeft u in strijd met regel 8 van de gedragsregels gehandeld. (…) Cliënten overwegen om jegens u een tuchtrechtelijke klacht in te dienen bij de Orde van Advocaten (…)
Tevens is sprake van valsheid in geschrifte.(…)”
1.4 Op 28 december 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.5 Op 18 januari 2021 is de klacht door de deken doorgezonden aan de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.
1.6 Bij beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline van 26 januari 2021 is de raad van discipline in het ressort Den Haag aangewezen voor behandeling van de klacht.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft een memorie van antwoord vervalst. Verweerder heeft, in samenspraak met vertegenwoordigers van de gemeente onjuiste informatie verstrekt aan het gerechtshof in een memorie van antwoord voor een zitting van 19 juli 2016.
b) Verweerder heeft niks gedaan toen klagers advocaat een klacht indiende.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
4.2 De voorzitter stelt vast dat klagers verwijt ziet op hetgeen verweerder heeft gesteld in zijn memorie van antwoord voor de zitting van 19 juli 2016. Klager stelt dat hij die dag bekend is geraakt met de (inhoud van de) memorie van antwoord. De in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenweg genoemde termijn van drie jaar is dan ook op die datum aangevangen. De klacht is echter pas op 28 december 2020 door klager bij de deken ingediend en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar.
4.3 Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is dit klachtonderdeel op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel komt de voorzitter dan ook niet meer toe.
4.4 Ten overvloede merkt de voorzitter nog op dat de klacht – indien ontvankelijk – kennelijk ongegrond zou zijn, omdat klager onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat verweerder meer of anders heeft gedaan dan het weergeven van het standpunt van zijn cliënte en dat een eigen onderzoek door verweerder in de gegeven omstandigheden noodzakelijk was.
Klachtonderdeel b)
4.5 Klager verwijt verweerder dat hij niets heeft gedaan met de door klagers advocaat ingediende klacht. Klager verwijst daarbij naar de e-mail van zijn advocaat aan verweerder van 21 juni 2018.
4.6 De voorzitter overweegt dat op verweerder geen verplichting rustte om iets met de namens klager ingediende klacht te doen. De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij en de interne kantoorklachtenregeling is om die reden niet op de klacht van toepassing. In geval van een klacht over de advocaat van de wederpartij, ligt het op de weg van klager om deze (tijdig) in te dienen bij de deken. Dit was klager ook bekend, zo blijkt uit de e-mail van 21 juni 2018. Dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft, is de voorzitter dan ook niet gebleken. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.
Conclusie
4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, daarom niet-ontvankelijk verklaren. De voorzitter zal klachtonderdeel b, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel b, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 mei 2021.