Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:106
Zaaknummer
21-258
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet De raad gelast de tenuitvoerlegging van vier door de raad aan verweerster voorwaardelijk opgelegde schorsingen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 31 mei 2021
in de zaak 21-258/AL/GLD
naar aanleiding van de vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet van:
deken
jegens
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 12 maart 2021 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet bij de raad ingediend. Op 12 maart 2021 heeft de raad die brief van de deken ontvangen.
1.2 De vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet is behandeld op de zitting van de raad van 29 maart 2021. Daarbij waren de deken en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het onder 1.1 genoemde dossier, het verweerschrift van verweerster van 23 maart 2021, de e-mail van de deken met bijlagen van 25 maart 2021 en de e-mail van verweerster met bijlagen van 26 maart 2021. Voorts heeft de raad kennisgenomen van de drie beslissingen van de raad van discipline van 11 februari 2019 met nummers 18-440/AL/GLD/D, 18-575/AL/GLD en 18-576/AL/GLD en de beslissing van de raad van discipline van 1 april 2019 met nummer 19-011/AL/GLD.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.2 De raad van discipline heeft bij beslissing van 11 februari 2019 (zaaknummer 18 440/AL/GLD/D) aan verweerster een voorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van zestien weken, met een proeftijd van twee jaar. Verweerster heeft geen appel ingesteld tegen deze beslissing. De proeftijd is ingegaan op 13 maart 2019.
2.3 De raad van discipline heeft bij beslissing van 11 februari 2019 (zaaknummer 18 575/AL/GLD) aan verweerster een voorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van vier weken, met een proeftijd van twee jaar. Verweerster heeft geen appel ingesteld tegen deze beslissing. De proeftijd is ingegaan op 13 maart 2019.
2.4 De raad van discipline heeft bij beslissing van 11 februari 2019 (zaaknummer 18 576/AL/GLD) aan verweerster een voorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van vier weken, met een proeftijd van twee jaar. Verweerster heeft geen appel ingesteld tegen deze beslissing. De proeftijd is ingegaan op 13 maart 2019.
2.5 De raad van discipline heeft bij beslissing van 1 april 2019 (zaaknummer 19-011/AL/GLD) aan verweerster een voorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van vier weken, met een proeftijd van twee jaar. Verweerster heeft geen appel ingesteld tegen deze beslissing. De proeftijd is ingegaan op 1 mei 2019.
2.6 De raad van discipline heeft bij beslissing van heden het dekenbezwaar in klachtzaak 21 257/AL/GLD/D gegrond verklaard en verweerster de maatregel van schrapping opgelegd. De gedragingen van verweerster die hebben geleid tot gegrondverklaring in deze zaak vonden plaats binnen de voor verweerster op grond van de bij beslissingen van 11 februari 2019 en 1 april 2019 door de raad van discipline bepaalde proeftijden.
3 VERZOEK
3.1 De deken vordert dat de raad last geeft dat alsnog tot de tenuitvoerlegging zal worden overgegaan van:
- de (voorwaardelijke) schorsing van zestien weken, zoals bepaald in de beslissing van de raad van discipline van 11 februari 2019 (18-440/AL/GLD/D),
- de (voorwaardelijke) schorsing van vier weken, zoals bepaald in de beslissing van het raad van discipline van 11 februari 2019 (18-575/AL/GLD),
- de (voorwaardelijke) schorsing van vier weken, zoals bepaald in de beslissing van het raad van discipline van 11 februari 2019 (18-576/AL/GLD), en
- de (voorwaardelijke) schorsing van vier weken, zoals bepaald in de beslissing van het raad van discipline van 1 april 2019 (19-011/AL/GLD).
4 VERWEER
Verweerster heeft verweer gevoerd. Zij heeft onder meer aangevoerd dat zij vóór 2018 nog nooit door de tuchtrechter is veroordeeld. Voorts heeft zij betoogd dat toewijzing van de vordering van de deken haar kantoor fataal zou kunnen worden. Verweerster heeft verzocht om de vordering af te wijzen of de proeftijd te verlengen.
5 BEOORDELING
Uit de beslissing van de raad van heden met nummer 21-257/AL/GLD/D volgt dat verweerster zich gedurende de bij beslissingen van de raad van discipline van 11 februari 2019 en 1 april 2019 bepaalde proeftijden schuldig heeft gemaakt aan een handelen of nalaten als in artikel 46 Advocatenwet bedoeld. De door verweerster aangevoerde omstandigheden brengen de raad niet tot het oordeel dat de vordering van de deken zou moeten worden afgewezen. De raad zal daarom met toepassing van artikel 48e van de Advocatenwet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij die beslissingen van de raad van discipline voorwaardelijk aan verweerster opgelegde schorsingen.
BESLISSING
De raad van discipline:
- gelast de tenuitvoerlegging van de door het raad van discipline bij beslissing van 11 februari 2019 (18-440/AL/GLD/D) aan verweerster voorwaardelijk opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zestien weken;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door het raad van discipline bij beslissing van 11 februari 2019 (18-575/AL/GLD) aan verweerster voorwaardelijk opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door het raad van discipline bij beslissing van 11 februari 2019 (18-576/AL/GLD) aan verweerster voorwaardelijk opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door het raad van discipline bij beslissing van 11 februari 2019 (19-011/AL/GLD) aan verweerster voorwaardelijk opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;
- bepaalt dat de schorsingen ingaan één maand nadat de beslissing van de raad van 31 mei 2021 (21-257/AL/GLD/D) onherroepelijk is geworden, met dien verstande dat de schorsingen pas ingaan na afloop van eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat de schorsingen niet ten uitvoer zullen worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven.
Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, J.J.W. Lamme, K.F. Leenhouts en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 31 mei 2021