Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:92
Zaaknummer
200295
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat dat hij geen hoger beroep heeft ingesteld (opdracht niet heeft uitgevoerd). Het hof bekrachtigt het oordeel van de raad, die inhoudt dat niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder kan worden gemaakt van zijn optreden. Klager heeft namelijk zelf besloten om af te zien van het instellen van hoger beroep en verweerder heeft aan klagers besluit gevolg gegeven door geen appel in te stellen. Dat verweerder het hoger beroep van klager opzettelijk de grond in heeft geboord is geenszins gebleken. Klacht ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 17 mei 2021
in de zaak 200295
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 7 december 2020 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de raad) (zaaknummer: 19-680/DB/LI). In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2020:114 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hogerberoepschrift van klager tegen deze beslissing is op 31 december 2020 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder;
- het e-mailbericht d.d. 12 februari 2021 van klager.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 15 maart 2021. Daar verschenen klager en verweerder. Klager heeft standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij klagers belangen in de appelprocedure inzake de omgangsregeling met zijn zus niet naar behoren heeft behartigd. Verweerder heeft het hoger beroep opzettelijk de grond in geboord.
5 BEOORDELING
5.1 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 bekrachtigt de beslissing van 7 december 2020 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 19-680/DB/LI.
Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, A.D.R.M. Boumans, H.J.P. Robers en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 17 mei 2021.