Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:85

Zaaknummer

20-981/DB/OB

Inhoudsindicatie

Vast staat dat verweerster, nadat uitspraak was bepaald, het Hof heeft aangeschreven zonder vooraf verkregen toestemming van klaagsters advocaat. Verweerster heeft toegelicht dat zij de van haar cliënt verkregen informatie onder de aandacht van het Hof heeft willen brengen omdat deze naar haar mening van groot belang was voor de door het Hof te geven beschikking. Ofschoon het de taak van verweerster was om de belangen van haar cliënt te behartigen en de raad begrijpt dat verweerster het in het belang van haar cliënt achtte dat het Hof van de van haar cliënt verkregen informatie op de hoogte werd gesteld, stond het haar niet vrij om die informatie zonder voorafgaande toestemming van klaagsters advocaat aan het hof toe te sturen. Nadat de uitspraak is bepaald, is het de advocaat op grond van gedragsregel 21 lid 3 immers niet geoorloofd zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden. De raad is van oordeel dat verweerster van dit handelen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerster is afgegaan op de door haar cliënt aangeleverde gegevens van de website van klaagsters werkgever en klaagsters LinkedIn pagina en naar het oordeel van de raad mocht verweerster ook op die informatie afgaan. Omstandigheden op grond waarvan verweerster de juistheid van de door haar cliënt aangereikte informatie had moeten verifiëren zijn gesteld noch gebleken, terwijl die informatie naar achteraf is gebleken ook juist was. Klachtonderdeel 2 is derhalve ongegrond. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat het stadium van het tot stand brengen van een minnelijke regeling reeds was gepasseerd, omdat klaagster niet bereid was gebleken tot het treffen van een regeling. De raad overweegt dat, als tussen partijen de bereidwilligheid om elkaar tegemoet te komen ontbreekt dan wel in onvoldoende mate aanwezig is, de advocaat uiteindelijk niet veel anders kan dan de opdracht van de cliënt om formele paden te bewandelen te volgen. Het stond verweerster dan ook vrij en het was zelfs haar taak om haar cliënt bij te staan in de procedure bij het Hof en datgene te doen wat in haar ogen in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënt noodzakelijk was. Ook klachtonderdeel 3 is derhalve ongegrond. Klachtonderdeel 1 gegrond, nu verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door te handelen in strijd met gedragsregel 21. De gewraakte brief is conform het verzoek van klaagsters advocaat ingetrokken. Niet is gebleken dat klaagster door het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster enig nadeel heeft ondervonden. Om die reden ziet de raad af van het opleggen van een maatregel.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 10 mei 2021

in de zaak 20-981/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 5 februari 2020 heeft klaagster middels het invullen van een webformulier bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 10 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|20|018K  van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 maart 2021. Daarbij was verweerster aanwezig. Klaagster is behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.  

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster heeft de heer Z, hierna: “de man”, bijgestaan in de echtscheidingsprocedure tussen klaagster en de man. Onderwerp van geschil was onder meer de verplichting voor de man tot het betalen van partneralimentatie aan klaagster.

2.3    Op 29 november 2019 heeft bij het Gerechtshof Arnhem een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het Gerechtshof heeft vervolgens bepaald dat op 27 februari 2020 een beschikking zou worden gegeven.

2.4    Op 4 februari 2020 heeft verweerster namens de man een brief gestuurd aan het Gerechtshof Arnhem, luidend als volgt:

    “In opgemelde zaak is de beschikking thans gepland op 27 februari aanstaande. Cliënt wenst een aantal recente ontwikkelingen voor te leggen aan uw gerechtshof welke mogelijk van invloed kunnen zijn op de nog af te geven beschikking.

    Cliënt is er recent, via gezamenlijke kennissen, achter gekomen dat de vrouw zonder medeweten van cliënt met de kinderen is verhuisd naar Londen. De vrouw lijkt nu op het I. College in Londen te werken waarbij zij een leidinggevende functie bekleedt in I. P.. De informatie van de desbetreffende website en een LinkedIn pagina van de vrouw treft u bijgaand voor de goede orde aan. Daaruit blijkt het voorgaande. Tevens treft u bijgaand aan een schrijven van mijn cliënt waaruit het voorgaande blijkt. (…)”

2.5    Bij e-mail van 4 februari 2020 heeft verweerster klaagsters advocaat als volgt bericht:

    “Van mijn cliënt begreep ik dat uw cliënte zonder zijn medeweten is verhuisd naar Londen. Cliënt heeft dit via gezamenlijke kennissen moeten vernemen. Uw cliënte heeft cliënt daarin op geen enkele wijze betrokken en zij heeft de kinderen meegenomen waardoor het contact tussen cliënt en de kinderen nog meer wordt beperkt. Cliënt zal zich beraden over de hiertegen te nemen maatregelen. Het voorgaande betekent in ieder geval dat uw cliënt de rechter onjuist heeft geïnformeerd tijdens de laatste mondelinge behandeling. Ik zond daarom bijgaand schrijven aan het Gerechtshof Arnhem, naar de inhoud waarvan ik u wel mag verwijzen.

    Tot slot ontvang ik graag van u een specificatie van het inkomen van uw cliënte zodat de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen tevens kan worden aangepast.”   

2.6    Bij e-mail van 5 februari 2020 heeft klaagsters advocaat verweerster als volgt bericht:

    “U heeft het hof benaderd nadat de zaak voor uitspraak staat, zonder overleg of toestemming mijnerzijds. Dit is in strijd met gedragsregel 21 en daarmee heeft u dus klachtwaardig gehandeld.

    Ernstig vind ik met name ook dat u naar aanleiding van informatie van uw cliënt niet eens de moeite neemt om de vraag aan mijn cliënte te stellen, maar gelijk conclusies verbindt. Ik zal uw bericht doorgeleiden aan cliënte en haar om een reactie vragen. U heeft nu conclusies getrokken en op basis van die conclusies het hof bericht zonder op ook maar enigerlei wijze te controleren of de getrokken conclusies op waarheid zijn gebaseerd. U verbindt daar ook nog eens een beschuldiging aan dat cliënte het hof onjuist zou hebben geïnformeerd. Het minste wat van u verlangd wordt is dat u zich als advocaat in dit soort situaties enige mate van hoor en wederhoor toepast.

    Ik ga ervan uit dat u per omgaande het Hof informeert dat zij de brief buiten beschouwing zullen laten. Indien u dit niet voor 12 uur vanmiddag doet, zal ik het Hof erop wijzen dat u in strijd heeft gehandeld met uw gedragsregels en dat zij de brief buiten beschouwing dienen te laten. Ik zal mij ook beraden ten aanzien van een klacht.”

2.7    Op 6 februari 2020 heeft verweerster de brief aan het Gerechtshof ingetrokken en per e-mail aan klaagsters advocaat excuses aangeboden. Ook heeft verweerster klaagsters advocaat verzocht om te laten weten of klaagster inderdaad naar Londen was verhuisd.

2.8    Bij e-mail d.d. 31 maart 2020 heeft verweerder klaagsters advocaat nogmaals gevraagd om haar alsnog te laten weten waar klaagster verblijft. In de Basisregistratie Personen is opgenomen dat klaagster per 2 april 2020 is geëmigreerd naar Groot-Brittannië.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat zij:

1.    in strijd met gedragsregel 21 nadat de uitspraak was bepaald het gerechtshof schriftelijk heeft benaderd zonder toestemming van de advocaat van klaagster;

2.    in strijd met gedragsregel 8 zonder nader onderzoek is afgegaan op de mededeling van haar cliënt dat klaagster naar Londen is verhuisd;

3.    niet conform gedragsregel 5 heeft getracht een minnelijke oplossing te bereiken.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te  behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt.

5.2    Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen (HvD 26 juni 2017, 160289). Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. De advocaat dient te vermijden dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Hij hoort dan ook de-escalerend te werken, kritisch te zijn ten opzichte van de door emoties gevoede wensen van zijn cliënt en zich ten opzichte van de andere partij respectvol op te stellen. De in dit verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen. De raad beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.

5.3    Klachtonderdeel 1

    Vast staat dat verweerster, nadat uitspraak was bepaald, het Hof heeft aangeschreven zonder vooraf verkregen toestemming van klaagsters advocaat. Verweerster heeft toegelicht dat zij de van haar cliënt verkregen informatie onder de aandacht van het Hof heeft willen brengen omdat deze naar haar mening van groot belang was voor de door het Hof te geven beschikking. Ofschoon het de taak van verweerster was om de belangen van haar cliënt te behartigen en de raad begrijpt dat verweerster het in het belang van haar cliënt achtte dat het Hof van de van haar cliënt verkregen informatie op de hoogte werd gesteld, stond het haar niet vrij om die informatie zonder voorafgaande toestemming van klaagsters advocaat aan het hof toe te sturen. Nadat de uitspraak is bepaald, is het de advocaat op grond van gedragsregel 21 lid 3 immers niet geoorloofd zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden. De raad is van oordeel dat verweerster van dit handelen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dat verweerster de brief aan het Hof daags na verzending conform het verzoek van klaagsters advocaat heeft ingetrokken maakt dit niet anders. Klachtonderdeel 1 is dan ook gegrond.

5.4    Klachtonderdeel 2

    Klaagster verwijt verweerster voorts handelen in strijd met gedragsregel 8. Gedragsregel 8 bepaalt dat de advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is. Naar het oordeel van de raad is van handelen in strijd met deze gedragsregel geen sprake. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te  behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en is slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Verweerster is afgegaan op de door haar cliënt aangeleverde gegevens van de website van klaagsters werkgever en klaagsters LinkedIn pagina en naar het oordeel van de raad mocht verweerster ook op die informatie afgaan. Omstandigheden op grond waarvan verweerster de juistheid van de door haar cliënt aangereikte informatie had moeten verifiëren zijn gesteld noch gebleken, terwijl die informatie naar achteraf is gebleken ook juist was. Klachtonderdeel 2 is derhalve ongegrond.

5.5    Klachtonderdeel 3

    Klaagster verwijt verweerster tot slot handelen in strijd met gedragsregel 5. Gedragsregel 5 bepaalt dat de advocaat voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat het stadium van het tot stand brengen van een minnelijke regeling reeds was gepasseerd, omdat klaagster niet bereid was gebleken tot het treffen van een regeling. De raad overweegt dat, als tussen partijen de bereidwilligheid om elkaar tegemoet te komen ontbreekt dan wel in onvoldoende mate aanwezig is, de advocaat uiteindelijk niet veel anders kan dan de opdracht van de cliënt om formele paden te bewandelen te volgen. Het stond verweerster dan ook vrij en het was zelfs haar taak om haar cliënt bij te staan in de procedure bij het Hof en datgene te doen wat in haar ogen in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënt noodzakelijk was. Ook klachtonderdeel 3 is derhalve ongegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door te handelen in strijd met gedragsregel 21. De gewraakte brief is conform het verzoek van klaagsters advocaat ingetrokken. Niet is gebleken dat klaagster door het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster enig nadeel heeft ondervonden. Om die reden ziet de raad af van het opleggen van een maatregel.

 

7    GRIFFIERECHT

7.1    Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 ongegrond;

-    ziet af van het opleggen van een maatregel;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster.

 

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas en M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2021.

 

Griffier    Voorzitter