Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-04-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:79

Zaaknummer

20-919

Inhoudsindicatie

Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van de diensteverlening kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2021

in de zaak 20-919/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

 

voor zichzelf en als bestuurder en partijleider van (…)

klager

over:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 27 november 2020 met kenmerk 2020 KN100/1213333, door de raad ontvangen op 27 november 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op of omstreeks 18 juli 2019 heeft de Raad voor Rechtsbijstand mr. F toegevoegd aan klager, voor bijstand in een strafrechtelijke kwestie.

1.2    Op verzoek van klager heeft verweerder de behandeling van de zaak overgenomen van mr. F. Klager was op dat moment gedetineerd. Uit de brief van 19 augustus 2019 van de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerder blijkt hij de toevoeging van mr. F heeft overgenomen.

1.3    Op 10 juli 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.4    Op 20 juli 2020 heeft het strafrechtelijk onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Klager werd toen bijgestaan door verweerder.

1.5    In de strafrechtelijke procedure is op 3 augustus 2020 vonnis gewezen door de rechtbank. Klager is door de rechtbank schuldig bevonden aan, zakelijk weergegeven, bedreiging, belediging en opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De rechtbank heeft klager veroordeeld tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van 150 dagen. De rechtbank heeft daarnaast een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd die ertoe strekt dat klager gedurende drie jaar geen contact zal opnemen met vijf personen.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. De voorzitter heeft de klachtformulering van klager overgenomen.

a)    [Verweerder] niet direct alle stukken heeft opgevraagd, nadat ik in mijn slotwoord op 4 juli’19 heb gezegd dat ik geen strafbare feiten heb gepleegd, dat als al mijn stukken goed waren gelezen, in de juiste chronologische volgorde en goed waren geïnterpreteerd ik nooit vast gezet had mogen worden en dat de werkelijke misdadigers aan de andere kant zitten;

b)    [Verweerder] het vast te druk had met al die andere zaken en misschien nog altijd wikt en weegt wanneer hij zijn toga aan de wilgen zal gaan hangen en hij mij daarom niet goed kon verdedigen;

c)    [Verweerder] niet adequaat heeft gereageerd inzake mijn voorwaarden (te komen tot het convenant, waarin staat opgenomen dat ook de burgemeester op basis van o.a. Art. 162 Sv, B(…), F(…), H(…) en H(…) en een zelfde psychologisch onderzoek zullen ondergaan en ook mijn aangiftes in behandeling worden genomen en niet mogen worden geseponeerd) zoals besproken tijdens de zittingen op 24 juni en 1 augustus’19;

d)    [Verweerder] niet tijdig heeft voorzien van het dossier, waarna ik zowel het dossier als het proces tijdens pas tijdens de zitting van 1 augustus’19 heb moeten omschrijven als een zeer misdadige vorm van tunnelvisie, 1 groot 1richtingsverkeer richting een strafblad en stoornissen die (ik niet heb) en die mij zullen worden aangesmeerd (en uiteraard straks valse publicaties (NEP NIEUWS) ter ondersteuning van de werkelijke misdadigers die zeker al in 2018 een strafblad hadden kunnen hebben op basis van o.a. al mijn bezwaren en klachten;

e)    [Verweerder] niet de audio-opnamen en proces-verbalen van de zittingen van 17 juli en 1 augustus’19 kennelijk heeft durven op te vragen nadat hij in 1 van onze gesprekken nog had bevestigd niet bang te zijn (voor politie en justitie inzake mijn verdediging), waarna ik het tijdens de zitting van 1 augustus’19 met een wraking, incl. een aankondiging van een aangifte tegen de officier van justitie (wegens het belemmeren van de rechtsgang, aantoonbare nalatigheid en aantoonbare partijdigheid, letterlijk in deze volgorde uitgesproken) [Verweerder] er tot in de treure op heb moeten wijzen dat de audioopnamen en proces-verbalen niet vanzelf “out of the blue” uit de lucht komen vallen; en

f)    [Verweerder] best een aardige man is maar niet in staat was om in mijn persoonlijk belang (zie het verweer van mr. F(…) in het proces-verbaal van 24 juni’19 en de uitspraak van 1 augustus’19) mijn lieve trouwe achterban gerust te stellen & ook niet in staat is was om in het algemeen en strafvorderlijk belang tijdig het tijd te keren, het roer tijdig om te krijgen, nadat de grote (bestuurlijke manipulatieve) ondeugden op basis van o.a. Art. 162 Sv en hun meelopers zeker al in 2018 van een oneervol ontslag op basis van meerdere dringende redenen en strafblad hadden moeten worden voorzien als ook een goed voorbeeld naar de samenleving & ter voorkoming van nog meer ambtsmisdrijven / strafbare feiten.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

3.2    Klager werd verdacht van bedreiging en belediging. Aan klager was een gedragsaanwijzing – een contactverbod – opgelegd en hij werd ervan verdacht deze te hebben overtreden. Klager was daarom in bewaring gesteld.

3.3    Verweerder heeft klager bezocht in de PI. Hij heeft klager bijgestaan op de zitting gevangenhouding, het hoger beroep gevangenhouding en de zitting verlenging gevangenhouding. Klager kwam toen een met schorsing vrij. Verweerder heeft klager bijgestaan op de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank. Die zitting werd die aangehouden, omdat klager alle rechters wraakte. Verweerder heeft klager vervolgens op de zitting op 20 juli 2020 bijgestaan.

3.4    Het verweer zal verder, voor zover van belang, hierna verder worden besproken.

 

4    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

4.1    Klager heeft ook in zijn hoedanigheid van bestuurder en partijleider van de PVAZ geklaagd over verweerder.

4.2    De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

4.3    Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder heeft opgetreden voor klager in een strafzaak waarin klager is veroordeeld. Zonder toelichting, die heeft klager niet gegeven, ziet de voorzitter niet in op welke wijze de belangen van de PVAZ zijn geschaad door het optreden van verweerder. De voorzitter komt daarom tot het oordeel dat de klacht, voor zover deze is ingediend door of namens de PVAZ, niet-ontvankelijk is.

Toetsingskader

4.4    Voorop staat dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat een ruime mate van vrijheid heeft als het gaat om de aanpak of strategie in een zaak. De advocaat bepaalt op welke wijze de belangen van de cliënt het beste kunnen worden gediend en draagt daarvoor de volledige verantwoordelijkheid. De voorzitter zal de klachten van klager met inachtneming van dit criterium beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.5    Uit het dossier blijkt dat verweerder vanaf medio augustus 2019 is gaan optreden als advocaat van klager. Dit betekent dat verweerder geen verwijt kan worden gemaakt van dat wat zich daarvoor heeft voorgedaan in de strafrechtelijke vervolging van klager. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.

4.6    Verweerder heeft aangevoerd dat hij het dossier heeft gekregen van mr. F. Bij zijn bezoek aan klager in de PI heeft hij het gehele proces-verbaal in kopie aan klager gegeven. Ook de stukken betreffende de bewaring, gevangenhouding en schorsing alsmede nieuw binnengekomen stukken heeft hij in kopie aan klager verstrekt. Daarna heeft hij klager tijdig de nieuw binnengekomen stukken verstrekt.

4.7    Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager klachtonderdeel a in het licht van het verweer onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.8    Klager stelt in de kern dat verweerder vanwege drukte in zijn praktijk onvoldoende tijd en aandacht heeft besteed aan de strafzaak van klager. Verweerder heeft aangevoerd dat hij alle aandacht die nodig was aan de zaak heeft geschonken. Op grond van het over en weer gestelde en de stukken in het dossier kan de voorzitter de juistheid van de stelling van klager niet vaststellen. Klachtonderdeel b is daarom als onvoldoende feitelijk onderbouwd kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.9    Verweerder heeft aangevoerd dat schorsing van het voorarrest eerder had gekund toen op een zitting daaraan de voorwaarde werd verbonden dat klager zou meewerken aan een psychiatrisch/psychologisch onderzoek. Dat wilde klager aanvankelijk niet, ondanks het dringende advies van verweerder. Uiteindelijk heeft klager daarin wel toegestemd, met een schorsingsbeslissing als gevolg. Klager wilde daaraan wel de voorwaarde verbinden dat de vijf aangevers ook zo'n onderzoek zouden moeten ondergaan en dat zulks in een convenant zou moeten worden vastgelegd. Verweerder heeft (vergeefs) uitgelegd dat klager zulke voorwaarden niet kan stellen. Verweerder denkt dat het convenant bij klager een eigen leven is gaan leiden nadat een zittingsrechter, om de discussie over klagers convenant uit de weg te gaan, opmerkte dat dat later wel zou komen. Volgens verweerder heeft klager dit als een toezegging heeft opgevat dat er een convenant zou komen.

4.10    In het licht van het verweer komt de voorzitter tot het oordeel dat klachtonderdeel c kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel d)

4.11    Klager stelt, zo begrijpt de voorzitter, dat verweerder hem niet tijdig heeft voorzien van het procesdossier. Klager heeft zich als gevolg hiervan niet goed kunnen verdedigen. Verweerder heeft in verband met klachtonderdeel a al aangevoerd dat hij het procesdossier aan klager heeft verstrekt toen hij hem voor het eerst ontmoette in de PI en dat hij ook de nieuw binnengekomen stukken telkens aan klager heeft verstrekt.

4.12    In het licht van het verweer heeft klager klachtonderdeel d onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.13    Klager verwijt verweerder dat hij de geluidsopnames en processen-verbaal van zitting op 17 juli en 1 augustus 2019 niet heeft opgevraagd. Verweerder heeft aangevoerd dat klager al de volledig uitgewerkte processen-verbaal van zijn verhoren had ontvangen. De audio-opnames worden volgens verweerder alleen verstrekt als de schriftelijke uitwerking wordt betwist. Ondanks daartoe strekkende verzoeken van verweerder heeft klager niet duidelijk gemaakt waar de schriftelijke uitwerkingen volgens hem niet deugden. Er was volgens verweerder dus geen grond om de audio-opnames op te vragen. Verweerder heeft dit herhaaldelijk uitgelegd aan klager. Van de zittingen zijn schriftelijke processen-verbaal gemaakt. Die heeft klager ontvangen. Het is verweerder niet bekend dat ook van de zittingen geluidsopnames zijn gemaakt.

4.14    Ook hier geldt dat klager het klachtonderdeel, in het licht van het verweer, onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Klachtonderdeel e is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f)

4.15    Klager stelt, zo begrijpt de voorzitter, dat verweerder de familie van klager onjuist of onvolledig heeft geïnformeerd. Verweerder heeft aangevoerd dat klager na overtreding van de gedragsaanwijzing is aangehouden en in bewaring gesteld. Toen klager in de PI zat heeft familie van klager telefonisch contact opgenomen met verweerder, omdat zij niet begrepen wat er aan de hand was. Verweerder heeft uitleg gegeven daarna heeft de familie van klager geen contact meer gezocht.

4.16    Daargelaten of verweerder gehouden was om familieleden van een cliënt te informeren over de hechtenis van een cliënt, blijkt uit het over en weer gestelde niet dat verweerder de familie van klager onvoldoende heeft geïnformeerd en dat hij daarmee bovendien de belangen van klager heeft geschaad. Klachtonderdeel f is in zoverre kennelijk ongegrond.

4.17    De voorzitter begrijpt verder dat klager zich op het standpunt stelt dat verweerder zijn belangen niet adequaat heeft behartigd door te miskennen dat er een politiek aspect aan de strafzaak zat.

4.18    Verweerder heeft aangevoerd dat klager een 'politiek proces' maakte van de strafzaak, omdat de personen die aangifte hadden gedaan lokale politici zijn die ook actief zijn in de landelijke politiek. Verweerder heeft steeds geprobeerd duidelijk te maken dat het kader van de strafzaak wordt gesteld door de ten laste gelegde feiten en niet door de politieke kleur van de betrokkenen.

4.19    Het over en weer gestelde in aanmerking genomen ziet de voorzitter niet in op welke wijze de politieke activiteiten en politieke kleur van de betrokkenen in de strafzaak een (doorslaggevende) rol hebben gespeeld in de strafzaak tegen klager. Dit betekent dat ook niet valt in te zien dat verweerder op dit punt de belangen van klager onvoldoende adequaat heeft behartigd. Klager heeft zijn klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel f is ook in zoverre kennelijk ongegrond.

4.20    Indien en voor zover klager in zijn brieven van 10 juli 2020, 4 augustus 2020 en 12 augustus 2020 heeft bedoeld ook nog andere klachten te vervatten, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk te formuleren.

Slotsom

4.21    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk zoals overwogen in onderdeel 4.3;

de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2021.

 

Griffier                                                      Voorzitter

 

Verzonden d.d. 26 april 2021