Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:83
Zaaknummer
20-910/DB/LI
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Klacht over kwaliteit van de dienstverlening ongegrond. Niet gebleken dat verweerster geen goede kwaliteit heeft geleverd doordat zij hoge kosten in rekening heeft gebracht maar geen resultaat heeft behaald, foute berekeningen heeft gemaakt en klaagster zelf berekeningen heeft moeten maken, noch dat zij over de zaak niet of te laat aan klager is teruggekoppeld, noch dat de zaak zonder toestemming aan verweerster is overgedragen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 10 mei 2021
in de zaak 20-910/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 9 juni 2020 heeft klager middels het invullen van een webformulier bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 26 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-096 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 maart 2021. Daarbij waren klager, vergezeld van diens echtgenote, en verweerster, vergezeld van haar kantoorgenoot mr. T, aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft zich medio januari 2020 voor rechtsbijstand in een arbeidsgeschil gewend tot het advocatenkantoor waar verweerster werkzaam is. Klager is aanvankelijk bijgestaan door verweersters kantoorgenoot mr T. Op 20 januari 2020 is een overeenkomst van opdracht tussen klager en verweersters kantoor gesloten. In de overeenkomst van opdracht zijn de uurtarieven van de bij het kantoor werkzame advocaten en de wijze van factureren vastgelegd.
2.3 Nadat mr. T vergeefs drie sommatiebrieven aan klagers voormalig werkgever had gestuurd heeft zij met klager besproken dat het wenselijk zou zijn dat verweerster de behandeling van de zaak zou overnemen van mr. T, omdat verweerster een lager uurtarief hanteert.
2.4 Bij e-mail d.d. 21 februari 2020 heeft verweerster aan klager bevestigd dat zij de behandeling van zijn zaak overnam van mr. T en dat, nu de sommaties niet tot enige resultaat hadden geleid, zij de dagvaarding ging opstellen.
2.5 De oorspronkelijke vordering ter zake doorbetaling van loon tijdens ziekte is lopende de behandeling van het dossier in overleg met klager uitgebreid met een vordering ter zake van achterstallig loon voorafgaand aan de ziekmelding, uitbetaling niet genoten verlofdagen en achterstallig vakantiegeld. Verweerster heeft de vordering berekend aan de hand van de door klager verstrekte loonstroken en arbeidsovereenkomst. Klager heeft zelf eveneens een berekening gemaakt aan de hand van de door hem vervaardigde, maar niet door de werkgever geaccordeerde, urenstaten.
2.6 Verweerster heeft de werkgever omstreeks 18 maart 2020 schriftelijk gesommeerd tot betaling van de (vermeerderde) vordering. De vordering bedroeg in hoofdsom een bedrag van € 6.554,19 bruto. Namens de werkgever heeft zich bij verweerster een advocaat gemeld.
2.7 Verweerster en de advocaat van de werkgever hebben onderhandeld over een minnelijke regeling.
2.8 Bij e-mail d.d. 17 april 2020 heeft verweerster onder meer aan klager medegedeeld:
“Uw tegenvoorstel heb ik bekeken. Uw loon met de wettelijke verhoging en rente is uw werkgever inderdaad verschuldigd. Het is wel zo dat u de kosten van rechtsbijstand in een procedure ook niet (volledig) terug zou kunnen krijgen. U krijgt in een procedure slechts een fractie van de gemaakte kosten vergoed, indien u gelijk krijgt in de procedure. Het is mijns inziens in uw belang om een procedure te voorkomen. Omdat een procedure hoge kosten met zich meebrengt. Deze kosten wegen mogelijk niet op tegen de baten. U dient zich er dus van bewust te zijn dat een procedure veel geld en tijd in beslag neemt. (…) Met inachtneming van het bovenstaande zou ik u adviseren om – wellicht tegen een lager voorstel – de kwestie buiten de rechter om op te lossen. (…)”
2.9 Op 20 april 2020 heeft verweerster per e-mail aan klager geadviseerd om de zaak te schikken omdat de kosten van een procedure de baten zouden overtreffen. Op 7 mei 2020 heeft verweerster zowel telefonisch als per e-mail aan klager geadviseerd om het door de werkgever geformuleerde schikkingsvoorstel te accepteren omdat de kosten van een procedure de baten zouden overtreffen. Bij e-mail d.d. 9 juni 2020 heeft verweerster dit advies (nogmaals) uitvoerig gemotiveerd en herhaald.
2.10 Klager en verweerder hebben een betalingsregeling getroffen ter zake de door verweersters kantoor aan klager verzonden declaraties op basis waarvan klager een bedrag van € 200,-- per maand zou betalen. Bij e-mail d.d. 11 juni 2020 heeft verweerster aan klager bericht dat de werkzaamheden vanaf april 2020 tot 11 juni 2020 nog niet bij hem in rekening waren gebracht en dat het kantoor op basis van het belang van de zaak dat ook niet meer zou doen, zodat klager geen declaraties meer zou ontvangen.
2.11 Op 15 juni 2020 heeft klager aan verweerster kenbaar gemaakt dat hij akkoord is met schikkingsvoorstel van de werkgever. Bij e-mail d.d. 16 juni 2020 heeft verweerster de advocaat van de werkgever namens klager bericht dat hij akkoord is met het door de werkgever geboden bedrag van € 5.698,62 bruto.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat:
1. zij geen goede kwaliteit heeft geleverd doordat zij hoge kosten in rekening heeft gebracht maar geen resultaat heeft behaald, foute berekeningen heeft gemaakt en klaagster zelf berekeningen heeft moeten maken;
2. over de zaak niet of te laat aan klager is teruggekoppeld;
3. de zaak zonder toestemming aan verweerster is overgedragen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.2 Klachtonderdeel 1
Uit de klacht blijkt dat klager teleurgesteld is over de uitkomst van de zaak waarin verweerster hem heeft bijgestaan. Dat betekent echter niet dat verweerster automatisch tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij klager niet naar behoren heeft bijgestaan. In het algemeen moet overigens worden opgemerkt dat bij de behandeling van een zaak veelal meerdere juridische benaderingen mogelijk zijn, en dat het niet aan de raad is om te beoordelen of het ene alternatief beter is dan het andere, zolang de advocaat bij het maken van zijn keuzes maar blijft binnen hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht.
5.3 Verweerster heeft klager geadviseerd om een regeling in der minne tot stand te brengen. Verweerster was van mening dat het treffen van een minnelijke regeling in klagers belang was gelet op enerzijds de hoogte van klagers vordering en anderzijds de kosten die het aanhangig maken van een procedure met zich mee brengt. Verweerster heeft haar advies uitvoerig gemotiveerd. Het stond verweerster vrij om aan klager kenbaar te maken met welke strategie zijn belangen het meest werden gediend en dit was zelfs haar taak. Indien klager zich niet met de aanpak van verweerster kon verenigen, lag het op zijn weg om zich tot een andere advocaat te wenden.
5.4 Verweerster heeft het verwijt, dat zij foute berekeningen heeft gemaakt, gemotiveerd betwist. De raad overweegt dat het enkele feit dat de door verweerster gemaakte berekening verschilde van de door klager gemaakte berekening van de vordering niet de conclusie rechtvaardigt dat verweerster bij het maken van de berekening fouten heeft gemaakt. De raad is van oordeel dat klager onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat er niet klopt aan de door verweerster gemaakte berekening.
5.5 Klager verwijt verweerster verder dat zij hoge kosten in rekening heeft gebracht. De raad stelt vast dat klager in de door hem voor akkoord ondertekende overeenkomst van opdracht is geïnformeerd over de hoogte van het uurtarief, de kosten en de wijze van declareren. Voor zover klager het niet eens is met de verzonden declaraties overweegt de raad dat de raad niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten, doch slechts waakt voor excessief declareren. Daarvan is in dezen echter niet gebleken.
5.6 De raad is op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van oordeel dat de bijstand zoals geschetst, niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel 1 is op grond van het voorgaande ongegrond.
5.7 Klachtonderdeel 2
Klachtonderdeel 2 ziet op het verwijt dat over de zaak niet of te laat aan klager is teruggekoppeld. Tegenover de betwisting van verweerster van dit klachtonderdeel heeft klager naar het oordeel van de raad te weinig concrete feiten en omstandigheden ter onderbouwing van zijn klacht naar voren gebracht, terwijl de overgelegde stukken voor dat verwijt ook onvoldoende aanknopingspunten bieden. Uit de stukken blijkt dat verweerster klager zowel schriftelijk als mondeling van het verloop en de inhoud van de onderhandelingen op de hoogte heeft gehouden en klager gemotiveerd heeft geadviseerd over het door hem in te nemen standpunt, rekening houdend met zijn proceskansen en de proceskosten. De feitelijke grondslag van dit verwijt ontbreekt. Klachtonderdeel 2 is derhalve ongegrond.
5.8 Klachtonderdeel 3
Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat mr. T, nadat zij klagers werkgever drie maal vergeefs had gesommeerd, met klager heeft besproken dat het wenselijk zou zijn dat verweerster klagers zaak verder zou behandelen, omdat verweerster een lager uurtarief hanteert. Vast staat dat verweerster vervolgens bij e-mail d.d. 21 februari 2020 aan klager heeft bevestigd dat zij de behandeling van klagers zaak zou overnemen van mr. T. Tevens staat vast dat klager tegen de verdere behandeling door verweerster geen bezwaren heeft geuit. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat klachtonderdeel 3 bij gebreke van feitelijke grondslag ongegrond moet worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas en M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2021.
Griffier Voorzitter