Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:78

Zaaknummer

20-535

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat over zonder toestemming van klager zenden van vertrouwelijke informatie en een procesadvies aan de rechtsbijstandverzekeraar, die de zaak naar verweerster had doorverwezen. Verweerster had met klager een advocaat - cliënt relatie zoals bedoeld in de Advocatenwet en de Gedragsregels. Dat verweerster door Achmea wordt betaald doet daaraan niet af. Derhalve moest verweerster de in artikel 46 Advocatenwet opgenomen zorgplicht jegens de cliënt in acht nemen en was zij verplicht tot geheimhouding van wat haar door klager is toevertrouwd. Het was verweerster bekend, althans had verweerster bekend moeten zijn, dat klager geen toestemming had verleend om gegevens omtrent de zaak aan Achmea te verstrekken. Desondanks heeft verweerster zonder klager daarin vooraf te kennen, laat staan daarvoor toestemming te vragen, een aan klager verzonden brief aan Achmea doorgezonden, vragen  van Achmea over de inhoudelijke kant van de zaak beantwoord en aan Achmea een weliswaar voorlopig maar wel degelijk als zodanig te beschouwen (proces) advies gegeven. Daarmee heeft klaagster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De verweten handelwijze raakt  de vertrouwelijkheid, zijnde één van de kernwaarden waardoor de advocatuur zich laat leiden. Het is van wezenlijk belang dat cliënten in vertrouwen alles in volle openhartigheid kunnen wisselen met een advocaat. Schending van bedoelde kernwaarde is een ernstig vergrijp, dat in beginsel een forse maatregel noodzakelijk maakt. In dit geval wordt geen maatregel opgelegd omdat verweerster nog maar net beëdigd was, weinig begeleiding had, haar excuses heeft aangeboden en de ernst van verweten handelwijze inziet.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 3 mei 2021

in de zaak 20-535/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 7 april 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 13 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1110291 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 maart 2021. Daarbij was verweerster bijgestaan door haar kantoorgenoot, mr. G. Raab, aanwezig. Klager is niet verschenen. Met zijn instemming is voor aanvang van de zitting via een vaste telefoonlijn met klager contact gezocht waarna klager de zitting via de telefoonlijn heeft gevolgd. Daarbij is klager bijgestaan door de heer G. Thomassen, die in dezelfde ruimte waarin klager zich bevond, aanwezig was. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    In verband met een juridisch geschil heeft klager een beroep gedaan op zijn rechtsbijstandverzekeraar Stichting Achmea Rechtsbijstand (hierna: Achmea). Bij e-mail van 20 juli 2017 heeft Achmea de zaak aan verweerster uitbesteed.

2.3    Klager heeft aan verweerster geen machtiging verleend om gegevens over zijn zaak aan Achmea te verstrekken.

2.4    Op 24 juli 2017 heeft verweerster telefonisch contact gehad met klager om zijn zaak te bespreken. In een brief aan klager van 27 juli 2017 heeft verweerster het aan haar voorgelegde probleem geschetst en voor de inhoudelijke beoordeling daarvan nog nadere stukken bij klager opgevraagd. Deze brief heeft verweerster vervolgens als bijlage bij een e-mail aan Achmea van 4 augustus 2017 gevoegd, waarin zij tevens heeft geschreven:

“Overigens heb ik ….. [klager] , in de aanloop naar verder advies/behandeling, verzocht om stukken. Ik verwijs u naar de bijlage. Ik heb nog niet van hem vernomen.”

2.5    Verweerster heeft deze brief vervolgens nogmaals bij een e-mail aan Achmea van 16 oktober 2017 gevoegd. In deze e-mail heeft verweerster voorts onder meer geschreven:

“Het contact met …. [klager] is van meet af aan moeizaam verlopen. In eerste instantie heb ik telefonisch contact met hem opgenomen, teneinde na te gaan wat er speelde in deze zaak en wat zijn exacte hulpvrager was/is. Uit dit telefoongesprek heb ik begrepen dat hij medische stukken had opgevraagd bij alle medici/instellingen die betrokken waren geweest bij de behandeling van […]. Hij beschikte over een machtiging waarin […] toestemming had verleend voor het opvragen van voornoemde medische gegevens.

[…]

 

De kans van slagen kan ik niet geheel inschatten, aangezien mij niet voldoende bekend is welke stukken cliënt nog wenst en wat de reden is dat deze niet verstrekt werden. De omstandigheid dat cliënt kennelijk beschikt over een machtiging waarin […] toestemming heeft gegeven tot het verstrekken van het medisch dossier, maakt de kans van slagen (in beginsel) groot.”

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    per e-mail van 4 augustus 2017 zonder toestemming en medeweten van klager over de zaak en persoon van klager vertrouwelijke en inhoudelijke informatie aan Achmea te verstrekken inclusief haar vertrouwelijke e-mail van 27 juli 2017 aan hem, met daarin vertrouwelijke informatie over zijn zaak, zijn persoon en vertrouwelijke medische informatie;

b)    op 16 oktober 2017 zonder toestemming van klager en medeweten vertrouwelijke en inhoudelijke informatie te verstrekken over zijn zaak en persoon aan Achmea, inclusief haar vertrouwelijke e-mail van 27 juli 2017 aan hem, met daarin vertrouwelijke informatie over zijn zaak, zijn persoon en vertrouwelijke medische informatie, alsmede het verstrekken van een juridische analyse van zijn zaak en een (proces) advies;

c)    heimelijk samen te spannen met een derde (Achmea) door afspraken te maken over de voortzetting van zijn zaak, zoals gesteld in haar e-mail van 16 oktober 2017 aan Achmea, zonder toestemming en medeweten van klager.

 

4    BEOORDELING

4.1    Nu deze direct met elkaar samenhangen zal de raad de klachtonderdelen gezamenlijk beoordelen.

4.2    Het in de klacht besloten verwijt komt hierop neer dat verweerster zonder toestemming van klager vertrouwelijke informatie en een procesadvies aan de rechtsbijstandverzekeraar, zijnde een derde, heeft gezonden. De klacht is feitelijk komen vast te staan.

4.3    Verweerster had met klager een advocaat - cliënt relatie zoals bedoeld in de Advocatenwet en de Gedragsregels. Dat verweerster door Achmea wordt betaald doet daaraan niet af. Derhalve moest verweerster de in artikel 46 Advocatenwet opgenomen zorgplicht jegens de cliënt in acht nemen en was zij verplicht tot geheimhouding van wat haar door klager is toevertrouwd.

4.4    Van een advocaat mag verwacht worden dat hij een (proces) advies eerst met de cliënt bespreekt alvorens het naar de verzekeraar te zenden. Voorts dient in beginsel alle informatie die de cliënt aan de advocaat heeft toevertrouwd als vertrouwelijk te worden aangemerkt zodat daarop de geheimhoudingsplicht van toepassing is.

4.5    Het was verweerster bekend, althans had verweerster bekend moeten zijn, dat klager geen toestemming had verleend om gegevens omtrent de zaak aan Achmea te verstrekken. Desondanks heeft verweerster zonder klager daarin vooraf te kennen, laat staan daarvoor toestemming te vragen, een aan klager verzonden brief aan Achmea doorgezonden, vragen  van Achmea over de inhoudelijke kant van de zaak beantwoord en aan Achmea een weliswaar voorlopig maar wel degelijk als zodanig te beschouwen (proces) advies gegeven. Daarmee heeft klaagster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

4.6    De raad verklaart de klacht derhalve gegrond.

 

5    MAATREGEL

5.1    De verweten handelwijze raakt  de vertrouwelijkheid, zijnde één van de kernwaarden waardoor de advocatuur zich laat leiden. Het is van wezenlijk belang dat cliënten in vertrouwen alles in volle openhartigheid kunnen wisselen met een advocaat. Schending van bedoelde kernwaarde is een ernstig vergrijp, dat in beginsel een forse maatregel noodzakelijk maakt. Daar staat weer tegenover dat verweerster op het moment waarop de verweten handelwijze zich voordeed nog maar een paar weken was beëdigd; weinig begeleiding had bij het uitvoeren van haar werkzaamheden, haar excuses heeft aangeboden en ter zitting inzicht heeft getoond in het tuchtrechtelijk verwijtbare van haar handelwijze. Alles tegen elkaar afwegende komt de raad tot het oordeel dat de klacht gegrond is maar dat aan verweerster geen maatregel wordt opgelegd.

 

6    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

6.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;   

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2021.

 

Griffier                                                                         Voorzitter

 

Verzonden d.d. 3 mei 2021