Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:68

Zaaknummer

21-153/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat in een strafzaak over de wijze van bijstand en de onttrekking kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 12 mei 2021 in de zaak 21-153/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

gemachtigde: mr. L. van Gaalen-van Beuzekom

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 12 februari 2021 met kenmerk R 2021/08 cij/gh, door de raad ontvangen op 12 februari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 35.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Vanaf 19 augustus 2019 heeft verweerster klager bijgestaan in een artikel 12 Sv-procedure.

1.2    Op 3 oktober 2019 heeft verweerster een voorkeursmelding van klager ontvangen. Verweerster heeft klager toen bezocht in een arrestantencomplex. De aanhouding van klager hield verband met een incident op 5 september 2019.

1.3    Klager is op 3 oktober 2019 heengezonden en vervolgens opnieuw aangehouden in verband met een incident dat plaatsvond op of nabij het politiebureau. Na deze tweede aanhouding heeft verweerster klager telefonische consultatie verleend.

1.4    Op 4 en 5 oktober 2019 heeft klager gemaild met verweerster. In de e-mails is geen melding gemaakt van beeld- of geluidsopnames. Op 6 oktober 2019 heeft klager verweerster een geluidsbestand toegestuurd.

1.5    Op 7 oktober 2019 heeft verweerster aan klager laten weten dat zij het geluidsbestand heeft beluisterd. Verweerster heeft klager op die dag verder verzocht om kopieën van dagvaardingen te verstrekken, zodat verweerster zich kan stellen en dossiers kan opvragen.

1.6    Op 10 oktober 2019 heeft verweerster het volgende geschreven aan klager:

“(…) Graag ontvang ik nog de dagvaarding van het Openbaar Ministerie. Ik zal mijzelf dan bij de rechtbank en het OM kenbaar maken als uw advocaat en het dossier opvragen. Ik zal dan ook voor beide zaken gefinancierde rechtsbijstand aanvragen, zodat uw advocaatkosten gedekt zullen zijn.”

1.7    Op 10 oktober 2019 heeft klager de dagvaarding aan verweerster gestuurd.

1.8    Op 11 oktober 2019 heeft verweerster bij de rechtbank en het openbaar ministerie de dossiers van klager opgevraagd.

1.9    Op 14 oktober 2019 om 9.51 uur heeft verweerster het volgende aan klager geschreven:

“In uw zaak (parketnummer (…)84-19) heb ik mij gesteld. Het OM laat mij nu weten dat advocaat [mr. O] in deze zaak al gesteld staat en dus uw advocaat is.

Kunt u mij laten weten of u beide zaken door deze advocaat wenst te laten behandelen? De zaken zullen namelijk gevoegd behandeld worden op 1 tijdstip en dag. (…)”

1.10    Op 14 oktober 2019 om 10.01 uur heeft verweerster aan klager geschreven dat mr. O zich ook heeft gesteld in strafzaak (…)73/19. Verweerster heeft klager gevraagd of het zijn wens is dat mr. O de zaak zal behandelen.

1.11    Op 14 oktober 2019 om 10.25 uur heeft klager aan verweerster geschreven: “Zelfde geld voor deze zaak heb ik u voor aangesteld”. In de onderwerpregel van de e-mail staat zaaknummer (…)73/19.

1.12    Op 21 oktober 2019 heeft verweerster aan klager geschreven dat zij zich heeft kunnen stellen bij de rechtbank, maar dat zij geen toevoeging kan aanvragen omdat mr. O de zaak in behandeling heeft volgens de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerster heeft klager gevraagd of hij dit met mr. O kan regelen.

1.13    Op 22 oktober 2019 heeft verweerster het volgende aan klager geschreven:

“Voor de andere zaak heb ik vandaag het Openbaar Ministerie nogmaals verzocht om het procesdossier. Het Openbaar Ministerie heeft vandaag aangegeven dat het proces-verbaal nog niet van de politie is ontvangen en dus daarom ook nog niet beschikbaar is in het dossier.    Zodra die is ingestuurd door de politie, zal ik het doorsturen.

Voor wat betreft de parketnummers bericht ik u dat ik een officiële overnameverzoek aan [mr. O] zal doen. Op deze manier gaat het namelijk niet werken. Er zitten nu twee advocaten op de zaak, al hoewel het voor mij niet helemaal duidelijk is waar de correspondentie met [mr. O] over gaat en over welke zaak jullie het hebben. Voor mij zijn enkel en alleen de zaken belangrijk die betrekking hebben op de laatste twee dagvaardingen (waar ik u ook voor heb bezocht).”

1.14    In een e-mail van 21 januari 2020 heeft verweerster aan klager geschreven dat zij een artikel 12-procedure bij het gerechtshof aanhangig heeft gemaakt en dat zij in dat verband het dossier van klager heeft opgevraagd. Omdat zij dat dossier nog niet ontvangen heeft, kan zij klager nog niet informeren over haar strategie. Verweerster heeft tot slot gevraagd of het de wens is van klager dat zij haar bijstand in de artikel 12-procedure voortzet.

1.15    Op 24 februari 2020 heeft verweerster het volgende aan klager geschreven:

“Naar aanleiding van uw e-mail van 22 februari 2020 naar mij en mijn kantoor, bericht ik u als volgt. In verband met mijn verlof kon ik u helaas niet eerder berichten.

U vraagt mij of ik de beelden met betrekking tot de strafzaak voor u heb opgevraagd. Ik wil u graag wijzen op mijn e-mail van 21 oktober 2019, waarin ik u een kopie van het gehele dossier heb toegezonden. Uit uw e-mail van 22 oktober 2019 blijkt ook dat u aangeeft dat ik inderdaad het complete dossier per e-mail aan u heb toegezonden. Op 24 oktober 2019 heeft u mij vervolgens per e-mail aangegeven dat u de twee strafzaken aan [mr. O] zult gaan overhevelen en ik de artikel 12 SV procedure verder moet behandelen. Ik heb nadien dus ook geen nadere werkzaamheden meer in deze twee strafzaken verricht omdat ik niet uw advocaat meer ben in deze zaken. Het dossier zoals aan mij door het Openbaar Ministerie was toegezonden had ik u reeds op 21 oktober 2019 toegezonden. Meer stukken had ik op dat moment niet. Nadere stukken zijn ook niet naar mij toegezonden omdat ik niet uw advocaat ben.

Verder merk ik op dat u helaas ontevreden bent over mijn manier van communiceren met betrekking tot de artikel 12 SV procedure, althans u hoopt dat ik “normaal blijf communiceren”. Ik wil u graag hierbij wijzen op mijn e-mails van onder meer 16 en 21 januari 2020. Hieruit blijkt dat ik u op de hoogte heb gehouden omtrent de ontwikkelingen in de artikel 12 SV procedure. Indien ik geen nieuwe ontwikkelingen heb, kan ik u helaas ook niet berichten. (…) Het gerechtshof dient mij het dossier toe te zenden en dit dossier zal ik dan bestuderen. Na de bestudering van de zaak, zal ik u berichten omtrent de haalbaarheid van de procedure.

Indien u desondanks niet tevreden bent met mijn werkwijze en mijn manier van communiceren met betrekking tot de artikel 12 SV procedure, dan staat het u uiteraard vrij om zich tot een andere advocaat te wenden. In dat geval ben ik bereid het dossier over te dragen aan uw nieuwe advocaat. U heeft nog voldoende tijd om een andere advocaat te zoeken, omdat er nog geen zicht is op een zittingsdatum. (…)”

1.16    Op 9 maart 2020 heeft verweerster het volgende aan klager geschreven:

“Naar aanleiding van uw e-mail, bericht ik u als volgt.

U heeft mij in eerste instantie de opdracht gegeven om de strafzaken namens u te behandelen. Namens u heb ik dan ook het gehele strafdossier bij het Openbaar Ministerie opgevraagd. Dit is mijn werkwijze en zo start ik ook de voorbereidingen voor strafzaken. (…) Pas daarna zal ik toekomen tot de inhoudelijke bestudering van het dossier en bekijken of ik alle stukken heb ontvangen, de stukken bestuderen en bekijken of er onderzoekshandelingen verricht moeten worden. Dit is mijn manier van werken en ik ben hier vrij in. In uw geval ben ik echter niet tot deze stap gekomen. Wij hadden wat over en weer gecorrespondeerd en dat ging voornamelijk over wie uw zaken zou behandelen. Daarnaast heeft u mij 13 dagen later al doorgegeven dat u een andere advocaat wenst. Het was dan ook niet meer mijn taak om uw dossier inhoudelijk te bestuderen, werkzaamheden te verrichten en/of te bekijken welke stukken ontbreken en eventueel camerabeelden op te vragen (dit is namelijk stap 2). Ik ben dan immers niet meer gemachtigd en niet meer uw advocaat.

Overigens wil ik benadrukken dat u mij per e-mail niets over camerabeelden heeft aangegeven. Enige herinnering met betrekking tot de camerabeelden is mij ook niet bekend. Ook al was dit wél het geval, mijn werkwijze is alsnog eerst het gehele dossier op te vragen en dan pas te bekijken welke stukken er in het dossier zijn. Pas daarna actie ondernemen. (...)

Ik kan niet anders dan constateren dat er sprake is van enige wantrouwen dan wel vertrouwensbreuk tussen ons. Dit is erg vervelend omdat er nog een artikel 12 SV procedure bij mij in behandeling is. Ik kan daarom mijn werk in de lopende zaak niet naar behoren uitvoeren. Ik zie mijzelf daarom genoodzaakt om de rechtsbijstand neer te leggen. Er is nog geen zittingsdatum bekend gemaakt, dus u heeft voldoende tijd om nog een andere advocaat in te schakelen. Uiteraard ben ik bereid om de kwestie over te dragen aan een andere advocaat, zodat ik u hierbij verzoek om deze te vragen contact met mij op te nemen. Alsdan zal ik uiteraard een afschrift van mijn dossier aan hem of haar verstrekken. U heeft ruim de tijd om een andere belangenbehartiger in te schakelen.”

1.17    Op 10 maart 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster is nalatig geweest. Klager had verweerster opdracht gegeven om videobeelden vanaf het begin veilig te laten stellen. Verweerster heeft dit niet gedaan, waardoor klager een onnodige veroordeling heeft gekregen.

2.2    Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht gesteld dat verweerster zijn belangen in de strafzaak (meer specifiek gedurende de piketfase vlak na aanhouding en rondom het verlenen van consultatie en verhoorbijstand op 3 oktober 2019) niet zorgvuldig heeft behartigd. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij als advocaat heeft te betrachten jegens klager (wiens belangen verweerster als zodanig behartigde). Verweerster heeft niet uit zichzelf in een vroeg stadium de stukken/het strafdossier opgevraagd en zich er niet van vergewist of er camerabeelden voor handen waren en of deze  konden worden veiliggesteld, terwijl dit in het belang van een zorgvuldige verdediging was. Verweerster heeft zich vervolgens, nadat zich een andere advocaat bleek te hebben gesteld namens klager, zonder met hem te overleggen onttrokken aan de strafzaak. Klager is van mening dat verweerster, maar in feite ook haar patroon die mede verantwoordelijk moet worden gehouden voor de werkwijze van verweerster, hebben gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dit vorenstaande klemt te meer daar het incident waarvoor verweerster na aanhouding van klager de voorkeursmelding kreeg, plaatsvond pal voor de deur van het politiebureau en er dus evident sprake was (moet zijn geweest) van camerabeelden. Volgens klager is het een feit van algemene bekendheid dat zich in de nabijheid van politiebureaus camera’s bevinden en ook dat het in ieder geval in de piketfase van belang is om veiligstelling van camerabeelden te verzoeken. 

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

Toetsingskader

4.1    Voorop staat dat verweerster in haar hoedanigheid van advocaat een ruime mate van vrijheid heeft als het gaat om de aanpak of strategie in een zaak. De advocaat bepaalt op welke wijze de belangen van de cliënt het beste kunnen worden gediend en draagt daarvoor de volledige verantwoordelijkheid. De raad zal de klacht van klager met inachtneming van dit criterium beoordelen.

Klacht

4.2    Op grond van het over en weer gestelde begrijpt de voorzitter dat de camerabeelden waar klager het over heeft verband houden met het incident dat vooraf ging aan de tweede aanhouding van klager op 3 oktober 2019.

4.3    De stelling van klager is dat verweerster wist of had moeten weten dat er camerabeelden zouden zijn, omdat het incident dat aanleiding vormde voor de tweede aanhouding van klager op 3 oktober 2019 plaatsvond in of nabij een politiebureau. Op verweerster rustte vervolgens de verplichting om deze camerabeelden op te vragen.

4.4    De voorzitter is met verweerster van oordeel dat op een advocaat in een strafzaak geen zelfstandige verplichting rust om camerabeelden op te vragen en veilig te stellen. Een advocaat moet, na bestudering van het dossier en na nader overleg met de cliënt, een afweging maken of (het opvragen van) camerabeelden in het belang van de cliënt zijn. Als dit niet zo is of als hierover twijfel bestaat kan de advocaat er voor kiezen om het erbij te laten.

4.5    Verweerster heeft aangevoerd dat klager, tijdens en na de consultatiegesprekken, met haar niet heeft gesproken over camerabeelden. Klager heeft dit weersproken. In de e-mails die tussen partijen zijn gewisseld voorafgaand aan de onttrekking van verweerster wordt echter met geen woord gerept over camerabeelden. Volgens verweerster heeft zij op 14 januari 2020 voor het eerst van klager vernomen dat camerabeelden zijn vernietigd. Deze stelling vindt steun in de stukken in het klachtdossier, waaruit blijkt dat pas in de e-mails van begin 2020  camerabeelden voor het eerst ter sprake komen. Gelet hierop zal de voorzitter uitgaan van de juistheid van de stellingen van verweerster op dit punt.

4.6    Uit het voorgaande volgt dat op verweerster geen plicht rustte om op eigen initiatief camerabeelden op te vragen en dat er ook geen tijdig en uitdrukkelijk verzoek van klager is geweest om camerabeelden op te vragen.  Bovendien ontstond vrij snel na het incident (dat mogelijk op camera was vastgelegd) onduidelijkheid over welke advocaat de strafzaken van klager feitelijk behandelde. Het is begrijpelijk dat deze onduidelijkheid eerst opgelost moest worden, alvorens verweerster zich inhoudelijk met de zaak van klager zou gaan bezighouden. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of verweerster wist of had moeten vermoeden dat er van het incident dat leidde tot de tweede aanhouding van klager op 3 oktober 2019 camerabeelden zouden (kunnen) zijn. Dat verweerster geen camerabeelden heeft opgevraagd is in de gegeven omstandigheden dan ook niet onzorgvuldig of onbetamelijk en de klacht is kennelijk ongegrond.

4.7    Klager verwijt verweerster voorts dat zij onvoldoende voortvarend heeft gehandeld tijdens haar bijstand in de strafzaken en dat zij zich zonder overleg heeft onttrokken. Deze verwijten zijn naar het oordeel van de voorzitter onterecht. Uit de onder de feiten weergegeven correspondentie blijkt dat verweerster op 7 en 10 oktober 2019 aan klager heeft gevraagd om de dagvaardingen. Nadat ze deze op 10 oktober 2019 had ontvangen heeft verweerster zich op 11 oktober 2019 gesteld namens klager en ze heeft de dossiers opgevraagd. Dit alles is voldoende voortvarend.

4.8    Vervolgens kon verweerster niet verder met de zaak, omdat bleek dat zich ook een andere advocaat had gesteld. Dit is een omstandigheid die niet in het leven is geroepen door verweerster en het was daarom niet, althans niet uitsluitend, aan haar om het op te lossen. Voor zover de inhoudelijke beoordeling van de zaak door deze situatie is vertraagd, valt verweerster daarvan geen verwijt te maken. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.

4.9    Ten aanzien van de stelling dat verweerster zich zonder overleg met klager heeft onttrokken aan de strafzaken heeft verweerster aangevoerd dat zij op 22 oktober 2019 een overnameverzoek aan mr. O heeft gestuurd. Mr. O heeft hierop laten weten dat het de wens was van klager dat zij de zaken verder zou behandelen. Nadat klager deze mededeling aan verweerster had bevestigd, heeft verweerster zich als advocaat van klager aan de zaken onttrokken. Gelet op dit gemotiveerde verweer van verweerster heeft klager zijn stelling dat verweerster zich zonder overleg heeft onttrokken onvoldoende feitelijk onderbouwd. De klacht is ook in zoverre kennelijk ongegrond.

Slotsom

4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021.