Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:83

Zaaknummer

21-052

Inhoudsindicatie

Termijn van 1 dag voor het opvragen van verhinderdata in kort geding is gelet op de voorafgegane correspondentie en de spoedeisendheid van het kort geding niet onredelijk kort. Het staat de advocaat van de wederpartij vrij om in overleg met zijn cliënt een aanhangig gemaakte procedure voort te zetten. Geen eigen belang bij klacht over de financiële afspraken tussen de advocaat van de wederpartij. Klacht gedeeltelijk kennelijk ongegrond en gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 3 mei 2021

in de zaak 21-052/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over

verweerster

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 18 januari 2021 met kenmerk Z 1207359/MM/SD, door de raad per e-mail ontvangen op 18 januari 2021 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft een werkneemster van klaagster bijgestaan in een loonvorderingsprocedure tegen klaagster. Aanvankelijk werd de cliënte van verweerster bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerster. De kantoorgenoot van verweerster heeft klaagster per e-mails van 20 en 28 april 2020 gesommeerd tot betaling van achterstallig loon vermeerderd met de wettelijke verhoging over te gaan. Klaagster heeft per email van 28 april 2020 aan de kantoorgenoot van verweerster bericht loonsancties te zullen doorvoeren vanwege de werkweigering van zijn cliënte. De kantoorgenoot van verweerster heeft per email van 4 mei 2020 bericht dat zijn cliënte volhardde in haar standpunt en dat klaagster gehouden was om haar volledige loon uit te betalen. Hij heeft klaagster vervolgens gesommeerd om binnen zeven dagen aan haar het volledig loon te voldoen vermeerderd met de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke kosten, bij gebreke waarvan hij aankondigde een procedure tegen klaagster aanhangig te zullen maken. Klaagster heeft per email van 5 mei 2020 gereageerd op de sommatie en de kantoorgenoot van verweerster nogmaals bericht dat de loonsancties waren doorgevoerd wegens werkweigering door zijn cliënte. De kantoorgenoot van verweerster heeft klaagster per email van 15 mei 2020 bericht dat de behandeling van de zaak door verweerster werd overgenomen.

1.2    Verweerster heeft per email van 9 juni 2020 0m 14.40 uur het volgende aan klaagster geschreven:

“Hierbij informeer ik u in bovengenoemde kwestie thans als volgt. Van cliënte begreep ik dat zij evenmin haar salaris over de maand mei 2020 heeft ontvangen. Cliënte ziet zich dan ook genoodzaakt een procedure bij de rechtbank te entameren. In dat kader verneem ik graag uiterlijk morgen vóór 12:00 uur uw verhinderdata voor de komende zes weken, bij gebreke waarvan ik ervan uitga dat u geen verhinderdata heeft.(….)“ 

1.3    Verweerster heeft per email van 11 juni 2020 aan klaagster een e-mail van de rechtbank van 11 juni 2020 doorgestuurd, met het bericht dat op woensdag 24 juni 2020 een zitting zou plaatsvinden bij de rechtbank. Klaagster heeft bij brief van 11 juni 2020 aan de rechtbank verzocht een nieuwe datum na 24 juli 2020, vanwege vakantie, voor het kort geding te bepalen. De kantonrechter heeft op 12 juni 2020 het verzoek van klaagster om de zitting te verplaatsen afgewezen.

1.4    Klaagster schreef per 18 juni 2020 het volgende aan verweerster :

“ Er is met de tegenpartij afgesproken dat door ons ingehouden loonsancties bedragen, eigenbijdragebedrag en de betaalde griffierechtkosten worden gestort naar (cliënte verweerster), waardoor het spoedeisend belang komt te vervallen. (Cliënte verweerster) zal u dan ook vragen om het kort geding gepland op 24 juni 2020 in te trekken, Kunt u mij informeren wanneer de zaak is ingetrokken.”  Verweerster reageerde per email van 19 juni 2020 als volgt : “Dank voor uw bericht. Hierbij bericht ik u dat het kort geding niet wordt ingetrokken. De zitting gaat door op woensdag 24 juni 2020. Voorts wordt het dezerzijds niet gewaardeerd dat u cliënte en/of haar moeder rechtstreeks benaderd. Ik verzoek u nadrukkelijk de communicatie via ondergetekende te laten verlopen.”

1.5    Op 24 juni 2020 heeft de behandeling in kort geding plaatsgevonden. De kantonrechter heeft na afloop van de zitting mondeling uitspraak gedaan en klaagster veroordeeld tot betaling aan de cliënte van verweerster van het loon over de maand april ten bedrage van € 719,20 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2020 alsmede de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke verhoging van 10% over het te laat betaalde loon over de maand mei 2020 met veroordeling van klaagster in de proceskosten aan de zijde van de cliënte van verweerster.

1.6    Verweerster heeft per email van 1 juli 2020 aan klaagster bericht dat op 1 juli 2020 een bedrag ad € 970,87 aan haar cliënte was overgemaakt. Zij verzocht klaagster haar te berichten hoe dit bedrag was opgebouwd.  Verweerster berichtte klaagster voorts dat zij uit hoofde van de uitspraak van de kantonrechter een bedrag ad € 973,35 (bruto) verschuldigd was, waarvan het netto equivalent aan haar cliënte diende te worden betaald. Verweerster heeft klaagster voorts gewezen op de veroordeling in de proceskosten ad €803,00 (netto). Zij verwees naar haar email van 29 juni 2020 waarin zij klaagster had verzocht dit bedrag op de derdengeldenrekening van haar kantoor te storten. Verweerster kondigde aan dat zij bij uitblijven van tijdige betaling een deurwaarder zou inschakelen om het proces-verbaal te laten betekenen en executeren.

1.7    Klaagster heeft op 1 juli 2020 ‘onder protest’ de proceskosten overgemaakt op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerster. Verweerster heeft per email van 1 juli 2020 aan klaagster bericht de betaling van de proceskosten te hebben ontvangen en dat klaagster haar eerdere e-mail van 1 juli 20202 als niet geschreven kon beschouwen.

1.8    Klaagster heeft op 1 juli 2020 bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft klaagster geen redelijke termijn gegeven voor het aanleveren van verhinderdata in het kader van het kort geding;

b)    Verweerster heeft ondanks dat er een voorstel van de zijde van klaagster was, het kort geding namens haar cliënte nodeloos voortgezet;

c)    Verweerster heeft zichzelf verrijkt door nodeloos op toevoegingsbasis te procederen en in rechte ook nog een proceskostenveroordeling te vragen;

d)    Verweerster heeft de privacy van klaagster geschonden door zich in juli 2020 over de salarisbetaling over juni 2020 te wenden tot mr. Z, die op dat moment niet als advocaat van klaagster optrad.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met in achtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerster trad vanaf 15 mei 2020 op voor haar cliënte. In de periode daaraan voorafgaand (van 20 april – 15 mei 2020) heeft correspondentie plaatsgevonden tussen de kantoorgenoot van verweerster en klaagster, waarin de kantoorgenoot van verweerster klaagster te kennen heeft gegeven, bij gebreke van voldoening van het aan zijn cliënte verschuldigde loon,  een procedure aanhangig te zullen maken. Klaagster schreef per email van 5 mei 2020 dat de loonsancties waren ingesteld vanwege werkweigering door zijn cliënt. Klaagster heeft niet voldaan aan de sommaties van de kantoorgenoot van verweerder. Gelet op de met de kantoorgenoot van verweerster gevoerde correspondentie was klaagster ermee bekend dat er tegen haar een procedure aanhangig gemaakt zou worden. De brief van 9 juni 2020 van verweerster kon derhalve geen verrassing voor klaagster zijn. Verweerster heeft klaagster op 9 juni 2020 om 14.40 uur gevraagd om voor 10 juni 2020 om 12.00 uur verhinderdata door te geven. Gelet op het spoedeisend karakter van een kort geding procedure is voormelde periode voor het opgeven van verhinderdata niet zodanig kort dat verweerster daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. De kantonrechter, die de procesorde bewaakt heeft hierin ook geen aanleiding gezien om een nieuwe datum voor een mondelinge behandeling te bepalen. Niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster hiervan valt te maken. 

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Uit de overgelegde correspondentie volgt dat klaagster een voorstel aan (de moeder) van de cliënte van verweerster heeft gedaan. Dat met de cliënte van verweerster een regeling is getroffen blijkt hieruit niet en wordt door verweerster betwist. Het stond verweerster vrij om in overleg met haar cliënte de aanpak van de zaak, zoals de voortzetting van het reeds aanhangig gemaakte kort geding, te bepalen. Dat deze aanpak klaagster niet welgevallig was, betekent niet dat verweerster de grens, die haar als advocaat van de wederpartij bij de behartiging van de belangen van haar cliënte vrijstond, heeft overschreden. Ook hiervan valt verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op de financiële afspraken tussen verweerster en haar cliënte. Ter zake komt klaagster geen klachtrecht toe. Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Omdat klaagster door het in klachtonderdeel c) verweten handelen niet in haar eigen belang is getroffen zal de voorzitter dit onderdeel van de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

Ad klachtonderdeel d)

4.5    Verweerster heeft in juli 2020 de behandeling van de belangen van haar cliënte vanwege de tegen haar ingediende klacht aan een kantoorgenote overgedragen. Het is begrijpelijk dat verweerster, zonder andersluidende bericht van mr. Z.,  aan haar kantoorgenote te kennen heeft gegeven dat klaagster in deze zaak werd bijgestaan door mr. Z, waarna haar kantoorgenote zich tot mr. Z heeft gewend. Niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster hiervan valt te maken.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen a), b) en d) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond  en klachtonderdeel c) kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: klachtonderdeel c) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk; de klachtonderdelen a), b) en d) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

 

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2021.

 

griffier                                                                           voorzitter

 

Verzonden d.d. 3 mei 2021