Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-04-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:97
Zaaknummer
20-637/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht over de advocaat van de wederpartij gegrond. Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij niet of nauwelijks heeft gereageerd op (de e-mails van) de advocaat van klager, dat hij zonder voorafgaande aankondiging of sommatie ten laste van klager beslag heeft gelegd op zijn aandeel in de overwaarde van de woning en dat hij een onjuiste mededeling aan de deurwaarder heeft gedaan. De raad acht hiervoor de maatregel van waarschuwing passend en geboden. De raad rekent het verweerder aan dat hij ten aanzien van het onaangekondigde beslag verwijst naar een advies van zijn patroon, waarmee verweerder zijn eigen verantwoordelijkheid als advocaat miskent.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 19 april 2021
in de zaak 20-637/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. M.M.P.M. Lousberg
advocaat te Amsterdam
over:
verweerder
gemachtigde: mr. B.M.J. Anneveld
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 november 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 13 augustus 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-1014495/EJH/AvO/DR van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 maart 2021. Daarbij waren partijen en hun gemachtigden aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8 en I tot en met VIII. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klager aan de raad van 30 juni 2020 en van de e-mails met bijlage(n) van verweerder aan de raad van 18 en 19 november 2020 en 15 en 17 maart 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder was als advocaat-stagiair-ondernemer werkzaam bij het kantoor H Advocaten te Amsterdam. Op 1 november 2019 heeft verweerder zich uitgeschreven als advocaat in het arrondissement Amsterdam en zich overgeschreven naar de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. Zijn stage is met ingang van 1 november 2019 van rechtswege opgeschort.
2.3 Klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) zijn in oktober 2012 gescheiden. Zij hebben samen twee kinderen. In de echtscheidingsbeschikking van 30 oktober 2012 is bepaald dat klager een bedrag van € 138,- per maand per kind aan kinderalimentatie moet betalen.
2.4 In 2018 moest de voormalige echtelijke woning (hierna: de woning) nog verkocht worden. Verweerder heeft de vrouw in dat kader als advocaat bijgestaan. Klager werd bijgestaan door mr. K.
2.5 Bij per e-mail gestuurde brief van 25 februari 2019 heeft mr. K verweerder meegedeeld dat klager de woning wenst te verkopen en dat klager ten behoeve van de verkoop een verkoopmakelaar in de arm heeft genomen en verweerder verzocht ervoor zorg te dragen dat de vrouw contact opneemt met die makelaar teneinde zich te identificeren. Verder heeft mr. K verweerder meegedeeld dat klager aanspraak maakt op de gelden die hij sinds september 2011 voor de vrouw aan levenshypotheekverzekering heeft betaald en op de door hem gedane extra aflossingen.
2.6 Op 20 maart, 4 en 26 april 2019 heeft (de secretaresse van) mr. K verweerder rappels gestuurd.
2.7 Bij e-mail van 26 april 2019 heeft verweerder (de secretaresse van) mr. K meegedeeld dat hij de brieven heeft voorgelegd aan de vrouw en dat hij hoopt zo spoedig mogelijk nader te kunnen berichten.
2.8 Bij e-mail van 31 mei 2019 heeft (de secretaresse van) mr. K verweerder wederom een rappel gestuurd en hem verzocht uiterlijk 3 juni 2019 te reageren.
2.9 Bij e-mail van 28 juni 2019 heeft mr. K verweerder onder meer geschreven:
“Reeds per brief van 25 februari jl. heb ik, namens cliënt, aanspraak gemaakt op de gelden die cliënt na de echtscheiding aan de levenshypotheekverzekering heeft betaald en door hem gedane extra aflossingen (…). Ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe mijnerzijds heeft u daarop namens uw cliënte tot op heden niet gereageerd. Met betrekking tot de gelden van de levenshypotheekverzekering doe ik uw cliënte, namens cliënt, het navolgende voorstel.
(…)
Met betrekking tot de overwaarde van de woning verwijst cliënt naar de echtscheidingsbeschikking van 30 oktober 2012, waaruit blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat de verdeling van de overwaarde in onderling overleg zal plaatsvinden. Client stelt een gelijke verdeling van de overwaarde voor, ná aftrek van de kosten. (…)
Aangezien de levering op 31 juli a.s. zal plaatsvinden, verzoek ik u mij per omgaande, doch niet later dan één week na heden, te berichten of uw cliënte akkoord gaat met bovengenoemd voorstel en de afwikkeling daarvan, bij gebreke waarvan ik de notaris opdracht zal geven de gelden onder zich te houden en ik de opdracht heb uw cliënte in rechte te betrekken teneinde de Rechtbank de verdeling te laten vaststellen.
2.10 Bij e-mail van 2 juli 2019 heeft verweerder mr. K geschreven dat hij meerdere keren heeft geprobeerd contact te leggen met de vrouw en haar zoon maar dat dit niet is gelukt en hij mr. K daarom nog niet nader kan berichten.
2.11 Bij brief van 25 juli 2019 heeft een kantoorgenoot van mr. K verweerder onder meer geschreven:
“Op 28 juni jl. zond ik u in opgemelde zaak bijgaande brief (…) In deze brief is namens mijn cliënt (…) een verdelingsvoorstel gedaan met betrekking tot de overwaarde van de woning en de levenshypotheekverzekering.
Namens cliënte heb ik u verzocht binnen één week (…) te berichten of uw cliënte akkoord gaat met bovengenoemd voorstel. U heeft te kennen gegeven dat u uw cliënte en haar oudste zoon niet heeft kunnen bereiken hieromtrent en derhalve mij niet inhoudelijk kan berichten.
Op 31 juli a.s. vindt de levering van de woning plaats. Uit contact met de notaris is gebleken dat uw cliënte, mogelijk tezamen met u, bij de levering aanwezig zal zijn om te tekenen. De notaris heeft echter enige tijd niets van uw cliënte vernomen. (…)
Gezien het voorgaande en mede omdat tot op heden nimmer door uw cliënte op de voorstellen van cliënt is gereageerd, vreest cliënt dat uw cliënte, danwel een gemachtigde, op 31 juli a.s. niet aanwezig zal zijn om te leveringsakte te ondertekenen en dat de levering niet zal kunnen plaatsvinden.
(…)
Namens cliënt stel ik uw cliënte (…) thans aansprakelijk voor alle schade die voor cliënt hierdoor mogelijk zal ontstaan, ten gevolge van het niet tekenen van de leveringsakte op 31 juli a.s. (…)
Indien uw cliënte op 31 juli a.s. niet tekent, heb ik van cliënt de opdracht gekregen een kort geding te starten, teneinde de rechter te verzoeken vervangende toestemming te verlenen voor de levering van de woning.”
2.12 Bij e-mail van 29 juli 2019 heeft verweerder de deurwaarder onder meer geschreven:
“Het gezamenlijke huis zal worden verkocht aan een koper voor 250.000 euro. De overwaarde wordt door de helft verdeeld. De man heeft sinds de echtscheidingsbeschikking geen alimentatie en geen gebruikersvergoeding betaald. Cliënte heeft dan ook een vordering op de man, wederpartij, en wenst dat hij het gedeelte waar zij nog recht op heeft aan haar terugbetaalt.”
2.13 Bij e-mail van 30 juli 2019 heeft de kantoorgenoot van mr. K verweerder onder meer geschreven:
“U bevestigde mij zojuist dat uw cliënte morgen aanwezig zal zijn met haar zoon, dat u niet verschijnt en dat u nog met de notaris zal afstemmen voor een tolk. Ik liet u weten dat cliënt de notaris heeft gemachtigd om te tekenen, zodat hij zelf niet zal verschijnen.”
2.14 De levering van de woning heeft plaatsgevonden op 31 juli 2019. Toen is gebleken dat verweerder op diezelfde dag ten behoeve van de vrouw beslag had doen leggen op het aan klager toekomende deel van de overwaarde van de woning in verband met achterstallige kinderalimentatie ten behoeve van zijn op dat moment meerderjarige dochter van meer dan € 5.000. Klager heeft uiteindelijk een bedrag van € 440,80 aan de vrouw voldaan, waarna het beslag op 7 augustus 2019 is opgeheven.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft maandenlang in het geheel niet gereageerd op de advocaat van klager, ook niet om te laten weten dat hij de vrouw niet bijstond of geen contact met haar kon krijgen.
b) Verweerder had klager eerst moeten verzoeken dan wel sommeren om het nog openstaande bedrag aan kinderalimentatie te betalen alvorens tot beslaglegging over te gaan.
c) Verweerder heeft in een e-mail aan de deurwaarder van 29 juli 2019 onjuiste feiten geponeerd
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert tegen de klacht verweer. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Bevoegdheid
5.1 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de raad van discipline in Amsterdam niet bevoegd is om de klacht van klager te beoordelen omdat hij ten tijde van het indienen van de klacht niet meer als advocaat in Amsterdam stond ingeschreven. Verweerder stelt verder dat zijn stage per 1 november 2019 van rechtswege is opgeschort met zijn overschrijving als advocaat naar Den Haag. Hij meent dan ook dat alleen de deken in dat arrondissement de klacht van klager had mogen onderzoeken, en in het verlengde daarvan dat alleen de Raad van Discipline in het ressort Den Haag bevoegd is die te behandelen.
5.2 De raad overweegt als volgt. Een advocaat-stagiair kan niet eenzijdig bewerkstelligen dat hij van patroon wisselt. Artikel 3.5 lid 1 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) bepaalt dat de raad van de orde aan elke stage en patroon zijn goedkeuring moet verlenen. Ook indien de stagiair van patroon (en in dit geval tevens van arrondissement) wenst te wisselen, is hiervoor goedkeuring van de raad van de orde vereist.
5.3 Daarnaast is in artikel 3.4 lid 2 sub d Voda bepaald dat de stage van rechtswege is opgeschort zodra de patroon en de stagiair niet langer in hetzelfde arrondissement zijn ingeschreven. Dat was zo op 1 november 2019. Omdat verweerder geen toestemming had van de raad van de orde om over te stappen naar een andere patroon dan wel naar een ander arrondissement, is op die datum de stage van verweerder van rechtswege opgeschort.
5.4 Nu de klacht betrekking heeft op feiten en omstandigheden die dateren van voor de inschrijving van verweerder bij de orde Den Haag en verweerder op 30 november 2020 – de datum van indiening van de klacht – geen toestemming had van de raad van de orde om over te stappen naar een andere patroon dan wel naar een ander arrondissement, is de deken in het arrondissement Amsterdam bevoegd de klacht te onderzoeken en is deze raad bevoegd om de klacht in behandeling te nemen.
Horen getuigen
5.5 Verweerder heeft de raad bij brief van 18 november 2020 verzocht om de volgende getuigen te horen: klagers voormalige patroon mr. H, de secretaresse van mr. H, de deken, de heer Van S en klager. De raad acht het voor de beoordeling van de klacht niet nodig om de door verweerder genoemde getuigen te horen en wijst dit verzoek daarom af.
Toetsingskader
5.6 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
5.7 Klager verwijt verweerder allereerst dat verweerder maandenlang in het geheel niet heeft gereageerd op (de e-mails van) de advocaat van klager, ook niet om te laten weten dat hij de vrouw niet bijstond of geen contact met haar kon krijgen.
5.8 De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt dat de advocaat van klager, mr. K, verweerder voor het eerst op 25 februari 2019 heeft aangeschreven in verband met de voorgenomen verkoop van de woning. Verweerder heeft na meerdere rappels voor het eerst gereageerd op 26 april 2019, bijna twee maanden later. Verweerder heeft (de secretaresse van) mr. K toen meegedeeld dat hij de brieven van mr. K heeft voorgelegd aan de vrouw en dat hij hoopt zo spoedig mogelijk nader te kunnen berichten. Vervolgens heeft verweerder, weer na meerdere rappels, pas weer op 2 juli 2019 gereageerd met de mededeling dat hij mr. K nog niet nader kan berichten omdat hij nog geen contact heeft kunnen krijgen met de vrouw. Vervolgens heeft verweerder mr. K op 30 juli 2019, een dag voor de levering van de woning, telefonisch bevestigd dat de vrouw zou verschijnen voor de notaris.
5.9 Door in een periode van vijf maanden, ondanks meerdere rappels, slechts twee keer (en dan nog niet eens inhoudelijk) te reageren op e-mails van mr. K en door mr. K pas een dag voor de levering van de woning te berichten dat de vrouw zou verschijnen voor de notaris, heeft verweerder onvoldoende zorgvuldig jegens klager gehandeld. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. Voor zover verweerder, zoals hij stelt, inderdaad geen contact met zijn cliënte kon krijgen en daarom niet inhoudelijk kon reageren op de e-mails van mr. K had het op zijn weg gelegen om mr. K daarvan eerder en uit eigener beweging op de hoogte te stellen en/of de opdracht van de vrouw neer te leggen. Klachtonderdeel a) is gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.10 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij klager eerst had moeten verzoeken dan wel sommeren om het nog openstaande bedrag aan kinderalimentatie te betalen alvorens tot beslaglegging over te gaan. Klager had verweerder er dan op kunnen wijzen dat de berekening van de achterstallige kinderalimentatie niet klopte en klager had het nog openstaande bedrag dan vrijwillig kunnen voldoen zodat er geen beslag gelegd hoefde te worden.
5.11 De raad overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat de advocaat gehouden is, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het nemen van executiemaatregelen, zijn wederpartij of, zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat van zijn voornemen kennis te geven, tenzij in het uitzonderlijke geval dat een bijzonder belang van de cliënt zich daar kennelijk tegen verzet. Dit is ook neergelegd in gedragsregel 6 lid 2. Vast staat dat verweerder de advocaat van klager niet in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om ten laste van klager beslag te leggen, ondanks het feit dat de advocaat van klager in de aan het beslag voorafgaande periode veel contact met verweerder heeft gezocht en er zelfs nog op de dag voor het beslag telefonisch contact is geweest. Dat een bijzonder belang van de vrouw zich hiertegen verzette, is gesteld noch gebleken. Verweerder heeft aldus gedragsregel 6 lid 2 geschonden en tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dat, zoals verweerder aanvoert, sprake was van een kort tijdspad omdat hij pas vlak voor de levering van de woning, op 26 juli 2019, contact kreeg met (de zoon van) de vrouw, de verkoop van de woning door het beslag niet is gefrustreerd en het beslag na een aantal dagen alweer is opgeheven, maakt het voorgaande niet anders.
5.12 Verweerder heeft ook nog aangevoerd dat hij destijds als advocaat-stagiair-ondernemer werkzaam was voor H Advocaten en dat hij op advies van zijn toenmalige patroon direct tot beslaglegging is overgegaan. Wat hiervan ook zij, verweerder is ook als advocaat-stagiair verantwoordelijk voor zijn eigen handelen en kan zich niet achter zijn patroon verschuilen.
5.13 De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel b) gegrond is.
Klachtonderdeel c)
5.14 Klager verwijt verweerder tot slot dat verweerder in een e-mail aan de deurwaarder van 29 juli 2019 onjuiste feiten heeft geponeerd door in die e-mail te schrijven dat klager sinds de echtscheidingsbeschikking geen alimentatie en geen gebruikersvergoeding heeft betaald.
5.15 De raad overweegt als volgt. In de e-mail aan de deurwaarder heeft verweerder geschreven dat klager sinds de echtscheidingsbeschikking geen alimentatie heeft betaald. Dat deze mededeling onjuist is, wist verweerder, althans dat had hij op basis van de van de vrouw verkregen stukken kunnen weten. Uit die stukken, die verweerder heeft overgelegd bij zijn verweer op de klacht, blijkt namelijk dat klager wel alimentatie heeft betaald (maar volgens de vrouw te weinig). Klachtonderdeel c) is in zoverre dan ook gegrond. Dat de mededeling dat klager sinds de echtscheidingsbeschikking geen gebruikersvergoeding heeft betaald onjuist is en dat verweerder dat wist of had kunnen weten kan de raad op basis van het klachtdossier niet vaststellen. Klachtonderdeel c) is voor het overige ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij niet of nauwelijks heeft gereageerd op (de e-mails van) de advocaat van klager, dat hij zonder voorafgaande aankondiging of sommatie ten laste van klager beslag heeft gelegd op zijn aandeel in de overwaarde van de woning en dat hij een onjuiste mededeling aan de deurwaarder heeft gedaan. De raad acht hiervoor de maatregel van waarschuwing passend en geboden. De raad rekent het verweerder aan dat hij ten aanzien van het onaangekondigde beslag verwijst naar een advies van zijn patroon, waarmee verweerder zijn eigen verantwoordelijkheid als advocaat miskent.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond en klachtonderdeel c) gedeeltelijk gegrond;
- verklaart klachtonderdeel c) gedeeltelijk ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. M. Bootsma en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 19 april 2021
mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.