Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-04-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:90

Zaaknummer

21-229/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerster mocht uitgaan van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar verstrekte.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  26 april 2021

in de zaak 21-229/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

     

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 5 maart 2021 met kenmerk td/ds/20-446/1282206, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is al jaren verwikkeld in verschillende procedures met zijn ex-partner (hierna: de vrouw) over (de omgang met) hun twee kinderen. Verweerster is de advocaat van de vrouw.

1.2    Op 7 januari 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Op 24 juni 2019 heeft klager een visie van de deken op zijn klacht ontvangen. Daarin heeft de deken onder meer geschreven dat als klager een standpunt van de tuchtrechter wenst over zijn klacht, hij binnen vier weken het griffierecht dient te voldoen. Een stafmedewerker van de deken heeft dat nog eens herhaald in haar e-mail aan klager van 25 juni 2019. Klager heeft het griffierecht niet betaald, waarna het dossier is gesloten en gearchiveerd.

1.3    Op 20 september 2020 heeft klager aangifte jegens verweerster gedaan. In het proces-verbaal van aangifte staat, voor zover van belang:

“Ik die aangifte van smaad/laster

Op maandag 06 juli 2020 omstreeks 09:00 uur was ik in de rechtbank (…)

Ik was in de rechtbank samen met mijn advocaat (…)

De reden dat wij in de rechtbank waren was omdat wij de omgangszorg regeling gezag en hoofd verblijfplaats van mijn kinderen opdat moment werd vastgesteld.

In de rechtbank waren tevens aanwezig mijn ex vriendin (…) met haar advocaat [verweerster].

Ik hoorde tijdens deze zitting dat [verweerster] tegen de rechter zei dat ik op 16 november 2018 op het schoolplein van de OBS (…) zou zijn aangehouden. Ik ben niet aangehouden op het schoolplein van deze school. Ik stond op het moment van de aanhouding op de openbare weg namelijk (…)

Ik voel mij beledigd door de uitspraak van [verweerster].

1.4    Bij e-mail van 24 september 2020 heeft klager de deken, onder verwijzing naar de aangifte van 20  september 2020, geschreven dat dit de tweede keer is dat verweerster smaad en karaktermoord pleegt.

1.5    De deken heeft klager hierop op 9 oktober 2020 meegedeeld dat zij de e-mail van klager van 24 september 2020 voor kennisgeving aanneemt. Klager heeft de deken hierop op 18 oktober 2020 meegedeeld dat het om een nieuwe aangifte gaat. De deken heeft de e-mail van klager van 24 september 2020 vervolgens aangemerkt als nieuwe klacht over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht (van 24 september 2020) houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft zich smadelijk over klager uitgelaten.

b)    Verweerster pleegt karaktermoord met haar uitlatingen.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

De klacht van 7 januari 2019

4.1    Klager heeft op 7 januari 2019 voor het eerst bij de deken een klacht over verweerster ingediend. Klager heeft tot op heden het griffierecht in die zaak niet voldaan. Gelet op het bepaalde in artikel 46e lid 3 Advocatenwet zal de voorzitter die klacht dan ook niet behandelen.

De klacht van 24 september 2020

4.2    De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij en de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.3    Klager verwijt verweerster, zo begrijpt de voorzitter, dat zij op de zitting bij de rechtbank op 6 juli 2020 heeft gezegd dat klager op 16 november 2018 op het schoolplein zou zijn aangehouden. Volgens klager is hij niet aangehouden op het schoolplein, maar op de openbare weg. Klager voelt zich door de uitspraak van verweerster beledigd, aldus klager.

4.4    Verweerster voert aan dat haar mededeling een weergave is geweest van hetgeen zij van de vrouw heeft vernomen. Daarnaast heeft zij in de verslaglegging van de bij de kinderen betrokken hulpverlening kunnen lezen dat op enig moment de politie is gebeld omdat klager zich bij de school van de kinderen ophield, alwaar hij vervolgens ook door de politie is aangehouden. In het verslag van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 februari 2019 staat hierover “moeder was in de school en de concierge hield haar tegen omdat vader buiten zou staan. Moeder had een foto van vader verspreid op school omdat vader dreigt de kinderen mee te nemen de onderwereld in of de Finse bossen in, en een juf had de vader herkend. Moeder heeft daarop 112 gebeld en bij ieder uitgang is een leerkracht gaan staan. Vader is meegenomen voor verhoor”, aldus verweerster.

4.5    De voorzitter overweegt als volgt. Zoals hiervoor is overwogen, mag verweerster afgaan op het feitenmateriaal dat haar cliënte haar verstrekt en is zijn slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, is niet gebleken. Integendeel, de mededelingen van haar cliënte over de aanhouding van klager werden onderschreven door onder meer het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Verweerster heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door op de zitting van 6 juli 2020 te zeggen dat klager op 16 november 2018 op het schoolplein is aangehouden. De klacht is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 26 april 2021