Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-04-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:82

Zaaknummer

21-029

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Het verwijt dat verweerster een beroepsmogelijkheid ongebruikt voorbij heeft laten gaan en bepaalde stukken niet of te laat heeft ingediend, is te algemeen gesteld en niet met feiten onderbouwd. Verder heeft verweerster gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2021

in de zaak 21-029/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 14 januari 2021 met kenmerk 2019 KNN168/ 1051937, door de raad ontvangen op 14 januari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Tussen klaagster en de Woningstichting [N] (verder: [N]) is een geschil ontstaan over een huurovereenkomst, waarbij [N] ontruiming van de woning heeft gevorderd.

1.2    Klaagster werd in het geschil met [N] bijgestaan door advocaat mr. [O]. Vanwege zijn vertrek uit het advocatenkantoor heeft verweerster op 4 juni 2019 de zaak van mr. [O] overgenomen. Verweerster heeft op 6 november 2019 op verzoek van klaagster de zaak aan advocaat mr. [A] overgedragen.

1.3    Bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 3 september 2019 is de huurovereenkomst tussen klaagster en [N] ontbonden en is klaagster veroordeeld tot ontruiming van de woning. Tevens is klaagster veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en schadevergoeding aan [N] en is zij veroordeeld in de proceskosten.

1.4    Verweerster heeft namens klaagster hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 3 september 2019. In deze beroepszaak is nog geen arrest gewezen. Om ontruiming te voorkomen heeft verweerster namens klaagster tevens een executiegeschil gestart, waarvan de vordering op 30 september 2019 door de voorzieningenrechter is afgewezen.

1.5    Verweerster heeft in juli 2019 namens klaagster een nieuwe bodemprocedure gestart waarin huurvermindering c.q. verrekening is gevorderd. Bij vonnis van de kantonrechter van 21 april 2020 zijn de vorderingen van klaagster betreffende huurvermindering c.q. verrekening in verband met het ‘ne bis in idem’-beginsel afgewezen en is de vierde vordering betreffende privacy schending toegewezen.

1.6    Op 3 januari 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft inzake het huurgeschil geen/te laat hoger beroep ingesteld en/of geen/te laat stukken ingediend waardoor klaagster door de rechter niet is gehoord. Als hiervan heeft klaagster alsnog een nieuwe procedure moeten starten.

b)    Door de handelwijze van verweerster is klaagster in materiële en immateriële zin benadeeld. Klaagster heeft daardoor financiële en emotionele schade geleden. Klaagster is noodgedwongen met haar kinderen bij haar moeder ingetrokken en ondervindt tal van problemen met de gemeente (bijstand, zorgverzekering).

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Verweerster heeft het dossier van haar kantoorgenoot pas overgenomen op het moment dat de bodemprocedure voor conclusie van dupliek stond. Verweerster heeft de conclusie van dupliek tijdig ingediend. Het is verweerster niet duidelijk welke stukken zij niet of te laat zou hebben ingediend. Haar voorganger had geen vordering in reconventie ingesteld, hetgeen haar als opvolgend advocaat niet te verwijten valt. De zaak is vervolgens door de kantonrechter op de stukken afgedaan en de vordering van [N] is toegewezen. Een zitting had naar de mening van verweerster niet tot een ander oordeel geleid aangezien klaagster vijf maanden huurachterstand had laten ontstaan. Het (pro forma) beroepschrift tegen het vonnis van de kantonrechter op 26 september 2019 is aan de wederpartij betekend en vervolgens tijdig bij het gerechtshof ingediend. Middels een executiegeschil heeft verweerster nog tevergeefs geprobeerd de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen. Verder heeft verweerster op verzoek van klaagster in juli 2019 een tweede dagvaardingsprocedure gestart waarbij huurvermindering c.q. verrekening als zelfstandige vordering aan de rechter is voorgelegd ten einde de financiële schade voor klaagster te beperken. Vanaf het begin heeft verweerster klaagster erop gewezen dat zij rekening moest houden met een ontruiming. Verder heeft zij klaagster geadviseerd om de al langer bestaande huurachterstand in te lopen. Klaagster heeft hieraan geen gevolg gegeven, zodat de gevolgen daarvan voor haar rekening en risico zijn.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van de eigen advocaat. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.2    Op basis van het door verweerster gevoerde verweer, onderbouwd met stukken, kan niet worden vastgesteld dat verweerster klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan. Daartoe overweegt de voorzitter hierna als volgt.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.3    Gelet op de onderlinge samenhang zal de voorzitter de klachtonderdelen gelijktijdig beoordelen.

4.4    Het verwijt in klachtonderdeel a) is te algemeen gesteld en niet met feiten onderbouwd. Klaagster heeft niet duidelijk gemaakt welke beroepsmogelijkheid verweerster ongebruikt voorbij heeft laten gaan en welke stukken niet dan wel te laat zouden zijn ingediend. Vaststaat dat verweerster tegen het vonnis van de kantonrechter van 3 september 2019 tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Zoals klaagster aan de deken heeft meegedeeld, begint de behandeling van deze hoger beroepzaak op 21 april 2021. Verder heeft verweerster onweersproken aangevoerd dat zij haar conclusie van dupliek in de ontruimingsprocedure tijdig heeft ingediend. Voor zover klaagster heeft bedoeld verweerster het verwijt te maken dat zij in de door [N] aangespannen procedure tot ontruiming van de woning geen eis in reconventie heeft ingediend waardoor namens haar een tweede dagvaardingsprocedure moest worden gestart, treft dit verwijt geen doel. Verweerster heeft de zaak van haar voorganger overgenomen in een stadium van de procedure waarin geen reconventionele vordering meer kon worden ingediend. De omstandigheid dat haar voorganger van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, kan verweerster tuchtrechtelijk niet worden aangerekend.

4.5    Ten aanzien van klachtonderdeel b) constateert de voorzitter dat verweerster bij de behartiging van de belangen van klaagster alle juridische mogelijkheden heeft benut. Uit de stukken blijkt tevens dat verweerster klaagster nadrukkelijk van tevoren heeft gewezen op de kansen en de risico’s van de procedures. Ook heeft zij klaagster meermaals geadviseerd om de huurachterstand  in te lopen om zodoende de kans van slagen in de diverse procedures te vergroten. Dat de rechter in de procedures anders heeft geoordeeld dan klaagster had gewenst, betekent niet dat verweerster haar taak niet naar behoren heeft vervuld. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De gestelde schade die klaagster zou hebben geleden, valt dan ook niet toe te rekenen aan enig handelen of nalaten van verweerster.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht in beide klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2021.

 

Griffier                                                                                          Voorzitter

 

Verzonden d.d. 19 april 2021