Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-05-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:66
Zaaknummer
21-113/DH/DH
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat deels gegrond. Verweerder heeft nagelaten belangrijke informatie en afspraken over de voortgang van de zaak en het benodigde getuigenbewijs schriftelijk vast te leggen, waardoor de raad ervan uit gaat dat verweerder klaagster daarover onvoldoende heeft geïnformeerd. Verweerder lijkt onvoldoende inzicht te hebben in het belang van schriftelijke vastlegging van belangrijke informatie en gemaakte afspraken. Klachtonderdelen over bereikbaarheid, kans inschatting en overname toevoeging ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 mei 2021 in de zaak 21-113/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
gemachtigde: mr. C.N. Vethanayagam
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 mei 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 29 januari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K107 2020 ar/ak van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 29 maart 2021. Daarbij waren klaagster en een vriendin, alsmede de gemachtigde van verweerder aanwezig. Verweerder heeft de zitting bijgewoond door middel van een telefonische verbinding.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerder van 18 maart 2021. Partijen hebben hun zaak bepleit aan de hand van pleitnotities.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft op 28 december 2019 een arbeidsongeval gehad. Zij heeft zich vervolgens, na verwijzing door het Juridisch Loket, tot verweerder gewend voor bijstand.
2.3 Verweerder heeft op 14 januari 2020 een toevoeging aangevraagd.
2.4 Bij e-mail van 16 januari 2020 heeft verweerder de opdracht aan klaagster bevestigd. In de e-mail is onder meer opgenomen:
“Ik heb met u reeds gesproken over de kansen in de zaak die mijns inziens redelijk goed zijn afhankelijk van de feiten en het bewijs.
In deze zaak zal ik het dossier bestuderen (uw stukken bestuderen), juridisch onderzoek verrichten, juridisch advies verschaffen, u bijstaan in mogelijke procedure, juridisch verweer voeren alsmede juridische stappen nemen met uw goedkeuring.”
2.5 Op 3 februari 2020 heeft verweerder een analyse gemaakt van klaagsters zaak en deze per e-mail naar zichzelf gestuurd.
2.6 Bij brief van 9 maart 2020 heeft verweerder de werkgever van klaagster aansprakelijk gesteld voor de door klaagster geleden schade (een bedrag van € 4.000,-) en nog te lijden schade.
2.7 In een brief van de arbeidsinspecteur aan klaagster van 12 maart 2020 is te lezen dat het ongeval is aangemerkt als een ongelukkige samenloop van omstandigheden, wat in alle redelijkheid niet door de werkgever voorkomen had kunnen worden, en dat wordt afgezien van nader onderzoek.
2.8 Op 15 maart 2020 heeft verweerder de toevoeging gedeclareerd. Uit de bijgevoegde urenspecificatie volgt dat verweerder in totaal 7,1 uur aan de zaak heeft besteed.
2.9 Op 17 april 2020 hebben klaagster en verweerder via WhatsApp gecommuniceerd:
“Klaagster: Hallo, is het duidelijk wat de volgende stap is met mijn zaak?
Verweerder: Op dit moment kunnen we even niet veel doen want de rechtbanken zijn dicht.
Klaagster: ok dank je, ik zal geduldig wachten heel erg bedankt.
Hallo ik begrijp dat ik zal wachten maar vertel me alsjeblieft wat de kans is dat het goed zou zijn dit is een grote of kleine kans in mijn geval
Verweerder: Klein helaas. Want weinig bewijs.
Klaagster: waarom weinig bewijs, als ik ook een getuige heb, de tweede zaak, dit ongeval was aan het werk
Verweerder: Stuurt u de getuigenverklaring dan even graag
Klaagster: welke manier Moet de getuige u zijn getuigenis sturen? Omdat er een getuige in het protocol staat, maar hij spreekt Pools (…)
Verweerder: Ja dan in Pools met nl vertaling graag”
2.10 Op 19 april 2020 heeft mr. K, de opvolgend advocaat van klaagster, per e-mail aan verweerder laten weten dat klaagster hem heeft gevraagd de zaak verder te behandelen. Mr. K. heeft verzocht om het dossier alsmede eventueel een verkregen toevoeging met specificatie met de door verweerder aan het dossier bestede tijd.
2.11 Op 20 april 2020 heeft verweerder gereageerd en onder meer geschreven:
“Allereerst heb ik hier niets over gehoord dus ik zou daar graag nog eerst reactie van haar krijgen over deze plotselinge overname van de zaak. Want ik zat te wachten op stukken van cliënte die ze nog zou sturen.
Ten tweede lijkt mij deze zaak niet zo interessant voor u financieel aangezien ik al vele uren in deze zaak heb zitten en die ga ik niet afstaan.”
2.12 Mr. K heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Wat relevant is, is dat cliënte de zaak verder door mij wil laten behandelen. (…)
Of ik iets aan een zaak verdien is aan mij om te beoordelen / Ik wacht stukken af.”
2.13 Op 26 april 2020 heeft verweerder het dossier van klaagster (inclusief een pdf-bestand ‘toevoeging [klaagster]’ per e-mail aan mr. K verstrekt.
2.14 Op 15 mei 2020 heeft mr. K per e-mail aan verweerder gevraagd waarom hij de zaak heeft gedeclareerd terwijl de zaak niet is afgerond en verweerder de zaak en toevoeging wil overnemen.
2.15 Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Volgens de rvr dient u mij dan de vergoeding te betalen dan kan ik akkoord gaan met overname. Dan wordt het bedrag vervolgens van mijn rekening gehaald door de rvr en dan kunt u verder met de zaak. (…)
Overigens is deze zaak niet gedeclareerd nadat u in beeld kwam. Want de zaak was al eerder gedeclareerd na de mededeling van cliënte dat de enige getuige niet meer ging getuigen. (…)
Ik heb ook gewoon kosten met mijn kantoor en de vergoedingen van de rvr zijn zeer minimaal.”
2.16 Bij brief de Raad voor Rechtsbijstand van 18 mei 2020 is een verzoek van klaagsters nieuwe advocaat om wijziging van de toevoeging afgewezen, omdat de toevoeging reeds is gedeclareerd door verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder was niet, althans nauwelijks bereikbaar. Klaagster heeft slechts één fysieke afspraak met verweerder gehad en de rest van het contact verliep via WhatsApp.
b) Verweerder heeft klaagster niet, althans nauwelijks geïnformeerd over het verloop van haar zaak. Klaagster moest zelf continue contact leggen om naar de stand van zaken te vragen.
c) Verweerder heeft klaagster niet (goed) geïnformeerd over de in haar zaak benodigde getuigenverklaring. Verweerder heeft geen contact gehad met de getuige van het ongeval, noch heeft hij contactgegevens van de getuige bij klaagster opgevraagd.
d) Verweerder heeft, zonder dat klaagster met de inhoud bekend was, een brief gestuurd aan de verzekeringsmaatschappij van de werkgever, waarin niet klaagsters volledige schade opgenomen was.
e) Verweerder heeft klaagsters kansen in eerste instantie hoog ingeschat, maar gaf in april ineens aan dat de kans van slagen klein was.
f) Verweerder heeft niet ingestemd met overname van de toevoeging door een andere advocaat en intrekking van de aan hem uitgekeerde vergoeding. Via de Raad voor Rechtsbijstand is het klaagsters opvolgend advocaat gebleken dat verweerder de toevoeging reeds had gedeclareerd, zodat het verzoek om wijziging door de Raad voor Rechtsbijstand is afgewezen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij stelt de zaak al eerder te hebben gedeclareerd bij de RvR omdat klaagster zou hebben gezegd dat de getuige niet meer wilde getuigen. Later is de zaak volgens hem doorgelopen omdat klaagster of haar partner aangaf dat er wel bewijs zou komen. Het bewijs is er echter nooit gekomen.
4.2 Verweerder stelt met betrekking tot de overname van de toevoeging dat hij hierover met de RvR gebeld heeft en dat hem is meegedeeld dat de opvolgend advocaat verweerder moet betalen en dat de RvR vervolgens het bedrag van verweerder zal terugvorderen. Of er moest een overeenkomst worden gesloten tussen de advocaten over een verdeling van de uren/vergoeding, maar dit is nooit voorgesteld door de opvolgend advocaat, aldus verweerder.
4.3 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet op de kwaliteit van dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over proces- en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen en het kostenrisico is. Verder dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen en is een advocaat gehouden belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen, zoals gegeven advies of informatie, schriftelijk vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt rust het bewijsrisico op hem. De raad zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.
5.2 Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de klacht niet door haar is opgesteld. De raad passeert dit verweer, nu de klacht door klaagster is ingediend en door haar is ondertekend. Dat klaagster de (tekst van de) klacht mogelijk niet zelf heeft opgesteld doet daar niets aan af. Klaagster is dan ook ontvankelijk in haar klacht.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klaagster verwijt verweerder dat hij niet of nauwelijks bereikbaar was. Klaagster stelt dat er slechts één fysieke afspraak is geweest en dat de rest van het contact via WhatsApp verliep.
5.4 Verweerder heeft dit verwijt gemotiveerd betwist en heeft gewezen op de diverse contactmomenten die hebben plaatsgevonden. De raad kan op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen dat verweerder onvoldoende bereikbaar was voor klaagster en dat hij op dit punt jegens klaagster tekort geschoten is. Dat het contact grotendeels via WhatsApp en/of telefonisch heeft plaatsgevonden in plaats van fysiek, maakt dat niet anders. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.
Klachtonderdelen b) en c)
5.5 Nu deze beide klachtonderdelen zien op de gebrekkig informeren van klaagster, zal de raad deze onderdelen gezamenlijk behandelen. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet (goed) heeft geïnformeerd over het verloop van de zaak en over de benodigde getuigenverklaring.
5.6 Tegenover klaagsters verwijt stelt verweerder dat hij meerdere malen telefonisch contact heeft gehad met klaagster en/of haar partner over het gebrek aan bewijs. Verweerder stelt meermaals te hebben gevraagd of er getuigenbewijs is, waarop klaagster zou hebben aangegeven dat er geen bewijs is. Verweerder stelt dat hij meermaals heeft uitgelegd dat hij niks kan zonder bewijs. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder een verklaring van een medewerker van zijn advocatenkantoor overgelegd.
5.7 De raad stelt voorop dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Hoewel de raad wil aannemen dat verweerder (telefonische) gesprekken met klaagster en/of haar partner heeft gevoerd, heeft hij nagelaten de door hem verstrekte informatie schriftelijk aan klaagster te bevestigen. Nu de standpunten van partijen over het verstrekken van informatie uiteenlopen en verweerder heeft nagelaten dit schriftelijk vast te leggen, kan de raad niet vaststellen dat verweerder klaagster over het (belang van het) benodigde getuigenbewijs heeft geïnformeerd. De raad kan evenmin vaststellen dat verweerder klaagster heeft geïnformeerd over de vorderingen in haar zaak. Verweerder heeft op 3 februari 2020 een analyse van de zaak gemaakt, maar niet is gebleken dat hij deze ook aan klaagster heeft gezonden. Pas op het moment dat klaagster op 17 april 2020 via WhatsApp aan verweerder vraagt wat haar kansen zijn, heeft verweerder uitgelegd wat nodig is in klaagster zaak. Omdat het getuigenbewijs belangrijke informatie betreft voor klaagster zaak, had verweerder deze informatie en eventuele afspraken daarover schriftelijk aan klaagster moeten bevestigen. Verweerder heeft aldus gehandeld in strijd met artikel 46 van de Advocatenwet nu sprake is van handelen dan wel nalaten in strijd met de zorg die hij als advocaat behoort te betrachten, zoals deze in gedragsregels is belichaamd. Hij heeft niet voldaan aan zijn uit gedragsregel 16 voortvloeiende informatieplicht nu hij heeft verzuimd informatie en eventuele afspraken over het getuigenbewijs schriftelijk vast te leggen. Dit komt voor risico van verweerder. De raad gaat er daarom van uit dat verweerder klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over het benodigde getuigenbewijs en over de voortgang in haar zaak. De overgelegde verklaring van zijn kantoormedewerker doet daaraan niet af. Verweerder heeft dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad zal deze klachtonderdelen daarom gegrond verklaren.
Klachtonderdeel d)
5.8 Klaagster verwijt verweerder dat hij een brief heeft gestuurd aan de verzekeringsmaatschappij van haar werkgever, zonder dat zij met de inhoud bekend was en waarin niet de volledige schade was opgenomen.
5.9 De raad merkt allereerst op dat dit klachtonderdeel kennelijk ziet op verweerders brief van 9 maart 2020 aan de werkgever van klaagster. Deze brief is vervolgens door de werkgever doorgeleid aan de verzekeringsmaatschappij.
5.10 In het algemeen geldt dat een advocaat voorafgaand aan het indienen of verzenden van een stuk een concept daarvan aan de cliënt moet voorleggen. Klaagster stelt dat zij niet bekend was met de inhoud van de brief aan de werkgever. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat verweerder een concept van de brief aan klaagster heeft voorgelegd. Verweerder stelt de brief vooraf uitgebreid telefonisch met de partner van klaagster te hebben besproken en ter goedkeuring aan klaagster te hebben voorgelegd. Ook hier geldt dat verweerder heeft nagelaten schriftelijk vast te leggen dat de brief is voorgelegd aan klaagster en dat zij akkoord was. Dit komt voor risico van verweerder. De raad gaat er daarom van uit dat verweerder de betreffende brief heeft gestuurd zonder dat klaagster met de inhoud daarvan bekend was. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad zal ook dit klachtonderdeel daarom gegrond verklaren.
Klachtonderdeel e)
5.11 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar kansen in eerste instantie hoog inschatte en later (in april) ineens aangaf dat de kans van slagen klein was.
5.12 De raad overweegt dat verweerder aanvankelijk (bij de opdrachtbevestiging) redelijke kansen zag in klaagsters zaak, afhankelijk van de feiten en het bewijs. In april achtte hij klaagsters kansen klein, kennelijk vanwege het ontbreken van bewijs. Het feit dat een advocaat bij aanvang van zijn dienstverlening redelijke kansen ziet, betekent niet dat hij daar in een later stadium niet op terug kan of mag komen. Het kan goed zijn dat een advocaat na het verkrijgen van meer informatie tot de conclusie komt dat de kansen in een zaak heel anders liggen. De raad zal dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel f)
5.13 Klaagster verwijt verweerder dat hij niet heeft ingestemd met overname van de toevoeging door een andere advocaat en intrekking van de aan verweerder uitgekeerde vergoeding. Ook verwijt zij verweerder dat hij zonder haar toestemming de toevoeging heeft gedeclareerd.
5.14 Vaststaat dat verweerder een toevoeging heeft aangevraagd en deze op 15 maart 2020 heeft gedeclareerd. Klaagsters opvolgend advocaat mr. K heeft op 1 mei 2020 verzocht om wijziging van de toevoeging, maar dit is door de RvR afgewezen omdat de toevoeging reeds gedeclareerd was. Verweerder en mr. K hebben vervolgens per e-mail contact gehad over de overname van de toevoeging.
5.15 De raad is van oordeel dat een advocaat niet verplicht is zijn cliënt te informeren over de afwikkeling van een toevoeging, aangezien een dergelijke administratieve handeling niet meteen de afsluiting van het dossier betekent. Uit de brief van de RvR van 18 mei 2020 blijkt ook dat overname van de toevoeging nog steeds mogelijk is na akkoord van verweerder. Dat verweerder klaagster niet heeft geïnformeerd over de declaratie van de toevoeging acht de raad dan ook niet klachtwaardig. De raad zal dit onderdeel dan ook ongegrond verklaren.
5.16 Wel had verweerder – op het moment dat hij overging tot declaratie van de toevoeging omdat hij wegens gebrek aan bewijs geen mogelijkheden meer zag in klaagsters zaak – klaagster moeten informeren over het feit dat hij geen kansen meer zag in haar zaak en zijn bemoeienis met haar zaak wilde beëindigen. Zoals hiervoor (onder klachtonderdelen b, c en d) reeds vastgesteld heeft verweerder verzuimd om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk vast te leggen. Ook dit niet informeren van klaagster valt daaronder, en is in zoverre reeds begrepen in een als gegrond beoordeeld klachtonderdeel.
5.17 Dat verweerder niet heeft ingestemd met de overname van de toevoeging is de raad niet gebleken. Verweerder heeft de benodigde stukken aan de opvolgend advocaat verstrekt en heeft hem op 15 mei 2020 uitgelegd dat de advocaten tot een akkoord moeten komen over de te betalen vergoeding. Het is de raad niet bekend of verweerder en de opvolgend advocaat vervolgens tot een akkoord zijn gekomen. Dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is de raad niet gebleken. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Het gedrag van verweerder heeft niet voldaan aan de professionele standaard, dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft nagelaten belangrijke informatie en afspraken over de voortgang van klaagsters zaak en het benodigde getuigenbewijs schriftelijk vast te leggen, waardoor de raad ervan uit gaat dat verweerder klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over onder meer de voortgang van de zaak en het benodigde getuigenbewijs. Dit terwijl het getuigenbewijs een essentieel onderdeel van klaagsters zaak betrof en het vanwege de taalbarrière niet altijd duidelijk was of klaagster en/of haar partner alles goed begrepen hadden. Dit klemt te meer, daar verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij veelal ook contact had met de partner van klaagster, en dat die zo mogelijk nog minder goed Nederlands sprak en begreep dan klaagster. Verweerder lijkt onvoldoende inzicht te hebben in het belang van schriftelijke vastlegging van belangrijke informatie en gemaakte afspraken.
6.2 Gelet op de ernst van de gedragingen acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en nodig.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen b, c en d gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen a, e en f ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.C.M. van Schijndel en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2021.