Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:86

Zaaknummer

21-121/DB/OB

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Klacht over kwaliteit van de dienstverlening deels gegrond. Het meest verstrekkende verweer van verweerder luidt dat klaagster niet in de klacht kan worden ontvangen omdat niet zij, maar haar moeder, verweerders cliënte is geweest, zodat klaagster niet over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder kan klagen. De raad volgt verweerder niet in dat verweer. Klaagster heeft met de door verweerder voorgestelde aanpak ingestemd en verweerder is conform de door hem voorgestelde aanpak overgegaan tot indiening van het verzoek namens de moeder. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, zodat geen voorlopige voorziening is getroffen en geen voorlopige door de vader aan klaagster te betalen bijdrage is vastgesteld.  Omdat tussen de door verweerder geadviseerde aanpak en klaagsters (financiële) belangen een voldoende rechtstreeks verband heeft bestaan, is de raad van oordeel dat klaagster wel in haar klacht kan worden ontvangen. Niet is gebleken dat verweerder correct en volledig heeft geadviseerd over de te volgen strategie, terwijl vast staat dat de rechtbank het verzoek, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie en als niet steunend op de wet, heeft afgewezen. De raad is van oordeel dat verweerder is tekortgeschoten in zijn bijstand en advisering, ten gevolge waarvan klaagster in haar (financiële) belangen is geschaad. De klacht is dan ook gegrond. Omdat de raad in de eveneens vandaag gegeven beslissing in de klachtzaak met kenmerk 20-879/DB/OB reeds de maatregel van waarschuwing aan verweerder heeft opgelegd, ziet de raad af van het voor het in de onderhavige klachtzaak gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijt opleggen van een maatregel.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 10 mei 2021

in de zaak 21-121/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail d.d. 2 november 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 8 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|20|183K  van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is, tezamen met de klachtzaak met kenmerk 20-879/DB/OB, behandeld op de zitting van de raad van 22 maart 2021. Daarbij waren aanwezig klaagster in de zaak 21-121/DB/OB en klaagster in de zaak 20-879/DB/OB, bijgestaan door hun gemachtigde mr. W, en verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. AW.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van:

-    het in 1.2 genoemde klachtdossier;

-    de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6;

-    de nagekomen e-mail met bijlagen van klaagster d.d. 7 maart 2021;

-    de nagekomen e-mail met bijlagen van verweerder d.d. 8 maart 2021;

-    de nagekomen e-mail met bijlagen van klaagster d.d. 9 maart 2021;

-    de machtigingen waarbij klaagster in de zaak 20-879/DB/OB en klaagster in de zaak 21-121/DB/LI elkaar machtigen om in elkaars zaak te spreken ter mondelinge behandeling d.d. 22 maart 2021.  

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagsters moeder, hierna: “de moeder”, heeft zich medio maart 2018 tot verweerder gewend voor rechtsbijstand in haar echtscheidingszaak tegen klaagsters vader. De moeder heeft verweerder verzocht om een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen in te dienen bij de rechtbank.

2.3    Klaagster en de moeder hebben gesproken over de mogelijkheid om de rechtbank te verzoeken om een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie vast te stellen ten behoeve van klaagster. Verweerder heeft de moeder voorgehouden dat zij dit verzoek met een toereikende machtiging van klaagster zou kunnen indienen ten behoeve van klaagster. De moeder heeft verweerders advies doorgegeven aan klaagster, die met de door verweerder voorgestelde aanpak heeft ingestemd.

2.4    Verweerder heeft de moeder op 10 april 2018 een e-mail gestuurd met – onder meer - de mededeling dat de vader zonder meer verweer zou gaan voeren tegen een verzoek tot het vaststellen van een door de vader aan klaagster te betalen voorlopige kinderalimentatie.

2.5    Op 4 juli 2018 heeft verweerder namens de moeder een verzoekschrift voorlopige voorzieningen ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. In dit verzoekschrift heeft verweerder onder meer namens de moeder verzocht om een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie vast te stellen ten behoeve van klaagster.

2.6    Verweerder heeft op 11 juli 2018 namens de moeder in de bodemprocedure een verweerschrift tevens houdend zelfstandig verzoek ingediend.

2.7    Bij brief d.d. 9 augustus 2018 heeft de griffier van de rechtbank verweerder als volgt bericht:

    “De rechtbank heeft kennis genomen van het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek d.d. 11 juli 2018 in bovenstaande echtscheidingsprocedure. U verzoekt de rechtbank onder meer om een bijdrage vast te stellen in de kosten van levensonderhoud en studie van de jong-meerderjarige.

    Een verzoek tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van een jong-meerderjarige kan niet in een echtscheidingsprocedure worden behandeld. De jong-meerderjarige is een zelfstandige proces-partij die geen partij is in de echtscheidingsprocedure. De rechtbank kan het verzoek tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jong-meerderjarige niet in het kader van de echtscheidingsprocedure behandelen.

    De rechtbank stelt u in de gelegenheid om namens de jong-meerderjarige een nieuw verzoekschrift tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie in te dienen bij de rechtbank. (…)”   

2.8    Bij beschikking d.d. 16 augustus 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant ter zake het verzoek tot het vaststellen van een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van klaagster geoordeeld als volgt:

    “(2.11) (…) De rechtbank is derhalve van oordeel dat, conform vaste jurisprudentie en zoals ook volgt uit de tekst van het betreffende artikel, de voorlopige voorzieningen die de rechter voor de duur van het scheidingsgeding kan treffen limitatief zijn opgesomd in artikel 822 lid 1 Rv. Een verzoek om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor een jongmeerderjarige behoort niet tot die opsomming. Gelet daarop wijst de rechtbank het verzoek als niet steunend op de wet af.”

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij:

zich niet aan de professionele standaard van een advocaat heeft gehouden bij de advisering en daarop volgende indiening van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen ter zake van het verzoek om bijdrage aan het levensonderhoud van klaagster.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht gaat over de dienstverlening van verweerder. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2    Het meest verstrekkende verweer van verweerder luidt dat klaagster niet in de klacht kan worden ontvangen omdat niet zij, maar haar moeder, verweerders cliënte is geweest, zodat klaagster niet over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder kan klagen. De raad volgt verweerder niet in dat verweer. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat verweerder aan de moeder heeft voorgehouden dat klaagster een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie zou kunnen verkrijgen door haar moeder een toereikende machtiging te verstrekken, waarna hij namens de moeder een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen zou indienen waarin ook om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van klaagster zou worden verzocht. Tevens staat vast dat verweerder deze aanpak heeft geadviseerd omdat, aldus verweerder, klaagster in dat geval geen afzonderlijk verzoek zou behoeven in te dienen. Verweerster wist dan wel behoorde te weten dat de moeder het door verweerder verstrekte advies zou overbrengen aan klaagster, hetgeen de moeder ook heeft gedaan. Klaagster heeft met de door verweerder voorgestelde aanpak ingestemd en verweerder is conform de door hem voorgestelde aanpak overgegaan tot indiening van het verzoek namens de moeder. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, zodat geen voorlopige voorziening is getroffen en geen voorlopige door de vader aan klaagster te betalen bijdrage is vastgesteld.  Omdat tussen de door verweerder geadviseerde aanpak en klaagsters (financiële) belangen een voldoende rechtstreeks verband heeft bestaan, is de raad van oordeel dat klaagster wel in haar klacht kan worden ontvangen.

5.3    Verweerder heeft in zijn verweer tegen de onderhavige klacht in zijn brief aan de deken d.d. 23 december 2020 erkend dat hij in de e-mail d.d. 10 april 2018 aan de moeder heeft verzuimd een advies uit te brengen over de haken en ogen die kleven aan het namens de moeder indienen van een verzoek tot het vaststellen van een door de vader aan klaagster te betalen bijdrage. Niet is gebleken dat verweerder correct en volledig heeft geadviseerd over de te volgen strategie, terwijl vast staat dat de rechtbank het verzoek, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie en als niet steunend op de wet, heeft afgewezen. De raad is van oordeel dat verweerder is tekortgeschoten in zijn bijstand en advisering, ten gevolge waarvan klaagster in haar (financiële) belangen is geschaad. De klacht is dan ook gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld jegens klaagster. Omdat de raad in de eveneens vandaag gegeven beslissing in de klachtzaak met kenmerk 20-879/DB/OB reeds de maatregel van waarschuwing aan verweerder heeft opgelegd, ziet de raad af van het opleggen van een maatregel voor het in de onderhavige klachtzaak gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijt.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    ziet af van het opleggen van een maatregel;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster.

 

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas en M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2021.

 

Griffier                                                        Voorzitter