Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-04-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:81
Zaaknummer
20-930
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Beroep op misbruik van klachtrecht faalt. Niet gebleken dat de door verweerder ingediende stukken vervalst zouden zijn. Vraag of sprake is van spoedeisend belang is door de voorzieningenrechter beantwoord. Niet gebleken dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte klagers belangen onnodig of onevenredig en zonder redelijk doel heeft geschaad. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2021
in de zaak 20-930/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 30 november 2020 met kenmerk Z 1220059/AS/SD, door de raad ontvangen op dezelfde dag, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager woonde samen met mevrouw G. in een woning (hierna: de woning) te Maarssen.
1.2 Op 22 augustus 2018 is de woning op een openbare veiling verkocht aan vennootschap K., de heer Van der B. en de heer V. (hierna gezamenlijk: K. c.s.). Verweerder is de advocaat van K. c.s.
1.3 Op 24 oktober 2018 is de woning ontruimd. In opdracht van K. c.s. heeft de deurwaarder de inboedel die in de woning aanwezig was meegenomen en opgeslagen.
1.4 De heer V. heeft op 8, 13 en 17 november 2018 bij de politie aangifte gedaan van incidenten die in en om de woning hebben plaatsgevonden.
1.5 Op 3 december 2018 is verweerder namens K. c.s. een kort geding (hierna: het kort geding) gestart tegen onder meer klager. In het kort geding heeft K. c.s. – kort gezegd – gevorderd om aan klager een gebiedsverbod op te leggen.
1.6 In het kader van het kort geding heeft verweerder namens K. c.s. een akte vaststelling veilingvoorwaarden van 18 juli 2018, een proces-verbaal van 4 september 2018 en een akte van gunning van 28 september 2018 overgelegd.
1.7 Bij vonnis van 21 december 2018 heeft de voorzieningenrechter aan klager een gebiedsverbod opgelegd.
1.8 Op 2 mei 2019 heeft verweerder namens K. c.s. een brief naar klager gestuurd over de inboedel.
1.9 Op 6 mei 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. De raad heeft deze klacht bij beslissing van 21 september 2020, bij de raad bekend onder zaaknummer 19-805/AL/MN, in alle onderdelen ongegrond verklaard. Op 20 oktober 2020 heeft klager tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
1.10 Op 23 juli 2020 heeft klager bij de deken opnieuw een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft in een kort geding procedure drie vervalste stukken ingebracht. Het gaat om een akte vaststelling veilingvoorwaarden van 18 juli 2018, een proces-verbaal van 4 september 2018 en een akte van gunning van 28 september 2018;
b) Verweerder heeft geweigerd aan te geven of zijn cliënt de eigendom van een woning baseert op de onder a) genoemde stukken;
c) Verweerder is een kort geding procedure gestart terwijl hij wist dat er geen spoedeisend belang was omdat de woning nooit is verbouwd of verkocht;
d) Verweerder heeft geweigerd een onderbouwing te geven van de kosten ten aanzien van de (onrechtmatige) ontruiming van de woning en de kennelijke opslag van spullen.
2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling van de klacht, waar nodig, op de stellingen en stukken van klager ingaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Primair heeft verweerder met een beroep op misbruik van klachtrecht gesteld dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft verweerder er onder meer op gewezen dat hij in opdracht van zijn cliënte heeft gehandeld en dat hij geen reden had om te twijfelen aan de echtheid van de stukken die hij van zijn cliënte heeft ontvangen. Verder heeft verweerder aangevoerd dat hij geen spreekplicht heeft jegens klager en dat hij in opdracht van zijn cliënte handelt.
3.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling van klacht, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klager
4.1 Verweerder heeft een beroep gedaan op misbruik van (klacht)recht door klager. In dat verband heeft verweerder gesteld dat klager steeds allerlei partijen via klachtprocedures en e-mails uitspraken probeert te ontlokken. Daarbij verwijst verweerder naar de eerdere door klager ingediende klacht van 6 mei 2019. Volgens verweerder valt op dat klager doet wat hij niet moet doen en niet doet wat hij wel moet doen. Tot slot heeft verweerder gesteld dat klager, als hij meent dat er onrechtmatig jegens hem is gehandeld, zich tot de rechter kan wenden, maar dat klager in plaats daarvan het klachtrecht voor advocaten misbruikt.
4.2 De voorzitter stelt vast dat de huidige klacht een vervolg is op de klacht die klager eerder over verweerder heeft ingediend en die de raad ongegrond heeft verklaard (zie 1.9). Beide klachten gaan over het handelen van verweerder als advocaat van K. c.s. rondom de gang van zaken bij de ontruiming van de woning en het gevoerde kort geding. Uit de inhoud van beide klachten leidt de voorzitter af dat klager meent dat de K. c.s. met valse stukken werken en dat deze onacceptabele situatie door verweerder in stand wordt gehouden. Ook het gebrek aan communicatie met verweerder over onder meer de opslag van de inboedel zit klager hierbij dwars, zo blijkt uit de klachtbrief. De voorzitter geeft klager in overweging dat klager bij de civiele rechter moet zijn als hij het niet eens is met de gang van zaken rondom de ontruiming van de woning en de opgeslagen inboedel. De tuchtrechter speelt daarbij geen rol. Op dit moment ziet de voorzitter nog geen aanleiding voor de conclusie dat klager misbruik maakt van het klachtrecht, maar klager moet er ernstig rekening mee houden dat een volgende klacht over verweerder in voornoemde context niet in behandeling zal worden genomen vanwege misbruik van (klacht)recht. Dit betekent dat het beroep op misbruik van recht faalt en dat klager in zijn klacht ontvankelijk is. De voorzitter zal de klacht hierna dan ook inhoudelijk beoordelen.
Toetsingskader
4.3 De klacht gaat over het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt.
Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat die in strijd met de waarheid zijn dan wel c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.4 Met klachtonderdeel a) heeft klager gesteld dat verweerder in het kort geding drie vervalste stukken heeft ingebracht: een akte vaststelling veilingvoorwaarden van 18 juli 2018, een proces-verbaal van 4 september 2018 en een akte van gunning van 28 september 2018.
4.5 De voorzitter is op grond van de dossierstukken van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder niet is gebleken. In de dossierstukken zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van klager dat de in 4.4 genoemde stukken vervalst zouden zijn. Verweerder heeft toegelicht dat hij de betreffende stukken van zijn cliënte heeft gekregen en dat hij geen reden had om aan de echtheid van deze stukken te twijfelen. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat de voorzieningenrechter ook niet aan de echtheid van de stukken heeft getwijfeld. Gelet op deze toelichting van verweerder heeft klager zijn standpunt over de vervalsing van stukken onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.6 Met klachtonderdeel b) heeft klager gesteld dat verweerder heeft geweigerd aan te geven of zijn cliënt de eigendom van een woning baseert op de onder klachtonderdeel a) genoemde stukken.
4.7 De voorzitter is op grond van de dossierstukken van oordeel dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Verweerder dient als advocaat uitsluitend de belangen zijn van cliënte te behartigen. Daarbij is verweerder niet gehouden om klager te berichten of zijn cliënte de eigendom van de woning baseert op de in 4.4 genoemde stukken. Verweerder heeft deze stukken overgelegd in het kort geding. Klager had zijn punt over de stukken bij de voorzieningenrechter naar voren kunnen brengen. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is, is klachtonderdeel b) ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.8 Klachtonderdeel c) gaat over het kort geding dat verweerder namens zijn cliënten is gestart. Volgens klager wist verweerder dat er geen spoedeisend belang was omdat de woning nooit is verbouwd of verkocht.
4.9 De voorzitter is van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken. De vraag of de cliënte van verweerder spoedeisend belang had bij de vordering om een gebiedsverbod aan klager op te leggen, is door de voorzieningenrechter in het vonnis van 2 december 2018 beantwoord. Als klager het niet eens is met dit vonnis had het op zijn weg gelegen om hoger beroep in te stellen. Gesteld noch gebleken is dat klager dat heeft gedaan. Klachtonderdeel c) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.10 Met klachtonderdeel d) heeft klager gesteld dat verweerder heeft geweigerd om een onderbouwing te geven van de (onrechtmatige) ontruiming van de woning en de kennelijke opslag van spullen.
4.11 De voorzitter is van oordeel dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Zoals de voorzitter in 4.2 heeft opgemerkt, heeft klager de mogelijkheid om zich tot de civiele rechter te wenden als hij van mening is dat de ontruiming van de woning en de opslag van spullen onrechtmatig zijn. De tuchtrechter kan hier niet over oordelen. De voorzitter begrijpt dat de ontruiming van de woning en de opslag van zijn spullen ingrijpend voor klager zijn, maar het feit dat klager het niet eens is met de ontruiming en de opslag betekent niet dat verweerder in dat verband klachtwaardig heeft gehandeld. Verweerder heeft, zoals ook is aangevoerd, gehandeld in opdracht van zijn cliënte. Binnen die opdracht is verweerder gehouden de belangen van zijn cliënte te behartigen. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder daarbij de belangen van klager onnodig of onevenredig en zonder redelijk doel heeft geschaad. Klachtonderdeel d) is daarom ook kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.12 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klager ontvankelijk verklaren en de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter:
- verklaart klager ontvankelijk;
- verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 26 april 2021