Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-04-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:88
Zaaknummer
21-269/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Niet is komen vast te staan dat verweerder identiteitsfraude heeft gepleegd.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 26 april 2021
in de zaak 21-269/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 11 maart 2021 met kenmerk 1219136/EJH/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 De cliënt van verweerder (hierna ook: de heer R) huurde van klager een bedrijfsruimte, waarin hij een evenementen- en congrescentrum exploiteerde.
1.2 Bij dagvaarding van 23 juni 2020 heeft klager in kort geding bij de kantonrechter onder meer ontruiming van het gehuurde door de heer R en betaling van de huurpenningen van april tot en met juni 2020 gevorderd. De zitting is vervolgens bepaald op 22 juli 2020.
1.3 Op 21 juli 2020 heeft de heer B, een zakelijke vriend van klager die heeft aangeboden een hogere huur voor het door de heer R gehuurde bedrijfspand te betalen, een e-mail ontvangen afkomstig vanaf een op naam van klager gesteld e-mailadres. In die e-mail staat het volgende:
“We hebben elkaar zojuist gesproken over de telefoon. U gaf aan dat uw e-mail van vandaag gewijzigd moet worden. U bent bereid 9 maanden borg te betalen en een huurprijs van EUR 35.0000,- per maand te betalen. Na zes maanden gaat u EUR 37.500,- betalen. U geeft aan direct per 1 augustus 2020 te zullen huren. Ook neemt u voor uw rekening en risico sluiting om wat voor reden dan ook van het pand door Corona.
Kunt u dit bevestigen. Dat we dit zo waren overeengekomen en dat uw e-mail van vandaag op een groot misverstand berust vanwege de snelheid. Kunt u ook bevestigen dat wij geen familie en/of zakelijke relatie met elkaar hebben.”
1.4 Op 21 juli 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij identiteitsfraude heeft gepleegd.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Klager verwijt verweerder dat hij identiteitsfraude heeft gepleegd. Volgens klager heeft zijn advocaat in de hiervoor in 1.2 genoemde kortgedingprocedure op 21 juli 2020 nadere stukken bij de rechtbank ingediend, waarin de naam van de heer B en het door de heer B gedane voorstel voor het eerst is genoemd. Diezelfde dag is de heer B in de avond telefonisch benaderd door een persoon die zich voordeed als de advocaat van klager. Na het telefoongesprek heeft de heer B een e-mail ontvangen vanuit een op naam van klager gesteld e-mailadres. Volgens klager kan het niet anders dan dat verweerder de heer B heeft benaderd onder de naam van de advocaat van klager en onder de naam van klager.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij degene is geweest die de heer B heeft benaderd. Volgens verweerder heeft een goede vriend van zijn cliënt dat gedaan. Hiertegenover heeft klager zijn klacht niet nader onderbouwd. Dat verweerder identiteitsfraude heeft gepleegd is dan ook niet komen vast te staan. Evenmin heeft klager onderbouwd dat de goede vriend van de cliënt van verweerder de heer B heeft benaderd op verzoek van verweerder. Dit blijkt ook niet uit het klachtdossier.
4.4 De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 26 april 2021