Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-04-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:100

Zaaknummer

20-677/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 19 april 2021

in de zaak 20-677/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 19 oktober 2020 op de klacht van:

klaagster

gemachtigde: drs. K. Aachboun

over:

verweerder

gemachtigde: mr. N.A. de Leon-van den Berg

advocaat te Utrecht

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 18 november 2019, aangevuld op 13 december 2019 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 7 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-1037652/EJH/AvO van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 19 oktober 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.

1.4    Op 18 november 2020 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 22 maart 2021. Daarbij waren klaagster en haar gemachtigde (door middel van een verbinding via Microsoft Teams) en verweerder en zijn gemachtigde aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

2.2    Ten aanzien van klachtonderdeel a) geldt dat dit klachtonderdeel wel ontvankelijk is. De gevolgen van het nalaten van verweerder zijn klaagster pas op 18 december 2018 bekend geworden, zodat de termijn voor het indienen van een klacht verloopt op 17 december 2019.

2.3    Ten aanzien van klachtonderdeel b) geldt dat uit de verklaring van de journalist van 12 november 2020 volgt dat verweerder voor de bespreking wist waarover de bespreking zou gaan, namelijk over de kwestie van klaagster. Verweerder had de betreffende journalist naar huis moeten sturen omdat hij geen toestemming van klaagster had. Dit heeft hij niet gedaan.

2.4    Klaagster is het eens met de beoordeling door de voorzitter van klachtonderdeel c).

2.5    Ten aanzien van klachtonderdeel d) geldt dat verweerder klaagster als advocaat heeft vertegenwoordigd tijdens het gesprek met de journalist op 18 november 2018. Verweerder had klaagster ervan op de hoogte moeten stellen dat hij werkzaam was voor het bedrijf waarvan de vader van de man aandeelhouder is.

2.6    In verzet heeft klaagster haar klacht uitgebreid met een vijfde klachtonderdeel, te weten dat verweerder in zijn antwoord op de klacht opzettelijk (objectief aantoonbaar) heeft gelogen.

2.7    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    De raad overweegt allereerst dat het niet mogelijk is om in verzet de klacht uit te breiden. Een klacht dient te worden ingediend bij de deken, die de klacht vervolgens dient te onderzoeken (artikel 46c lid 3 Advocatenwet). De raad zal dan ook niet ingaan op het aanvullende klachtonderdeel.

4.2    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.3    De raad stelt vast dat het verzet zich alleen richt tegen de beoordeling door de voorzitter van klachtonderdelen a), b) en d). De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden. De raad overweegt hierbij nog het volgende. De door klaagster in verzet overgelegde verklaring van de journalist -met wie verweerder op 18 november 2018 heeft gesproken- dateert van ná de beslissing van de voorzitter. Wat er zij van de inhoud van die verklaring, deze kan om die reden niet tot de conclusie leiden dat de voorzitter in haar beslissing van onjuiste feiten is uitgegaan.

4.4    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. M. Bootsma en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 april 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 19 april 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.