Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:69

Zaaknummer

21-152/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond vanwege onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 12 mei 2021 in de zaak 21-152/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

gemachtigde: mr. B.F. Desloover

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 12 februari 2021 met kenmerk R 2021/10 edg/gh, door de raad ontvangen op 12 februari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    In een procedure betreffende een omgangsregeling tussen klager en zijn zoon was verweerster betrokken als advocaat van de wederpartij van klager. In deze procedure heeft op enig moment een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Rotterdam.

1.2    Op 16 juli 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij een ‘openbaar spreekverbod inzake Marokkanen, Islam en “zwarten”’ heeft gekoppeld aan het herstellen van het contact tussen klager en zijn zoon. Verweerster heeft klagers vrijheid van meningsuiting verbonden aan het beëindigen van het contact tussen klager en zijn zoon. Ook heeft verweerster, tijdens de zitting inzake de omgang, het schadelijk genoemd voor klagers zoon indien hij een foto zou zien van klager tijdens zijn werk in Israël. Verweerster heeft klagers werk voor de staat Israël ten onrechte gekoppeld aan de wenselijkheid van omgang tussen klager en zijn zoon. Klager stelt dat verweerster probeert hem politiek uit te schakelen met het welzijn van zijn zoon als inzet. Verweerster heeft gehandeld in strijd met alle normen van fatsoen, wettelijke regelingen en mensenrechten, aldus klager.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter overweegt dat het aan klager is om de feiten waarop de klacht wordt gebaseerd voldoende aannemelijk te maken en ten minste aanknopingspunten aan te dragen voor de juistheid van zijn stellingen. Dat heeft klager hier niet gedaan. De voorzitter kan op basis van de overgelegde stukken de juistheid van klagers stellingen en verwijten niet vaststellen. Dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is de voorzitter dan ook op geen enkele wijze gebleken. De klacht is daarom, bij gebreke van enige onderbouwing, kennelijk ongegrond.

4.2    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021.