Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:72

Zaaknummer

20-453/DB/OB

Inhoudsindicatie

Anders dan klager stelt, is niet gebleken dat de feiten tendentieus zijn weergegeven noch dat in die weergave een negatief beeld van klager wordt geschetst als “notoire klager”. De stelling van klager dat de voorzitter had moeten uitgaan van een ander/uitgebreider feitencomplex wordt eveneens gepasseerd. Ook het standpunt van klager, dat de voorzitter de klacht ten onrechte in twee onderdelen  heeft weergegeven, wordt verworpen. De raad volgt klager evenmin in zijn opvatting dat de voorzitter in klachtonderdeel 1. onterecht de begrippen ‘valsheid in geschrifte’, ‘oplichting’ en ‘verduistering’ samen heeft genoemd. Zonder nadere toelichting, die klager niet heeft gegeven, valt niet in te zien waarom de voorzitter deze begrippen in aparte klachtonderdelen had dienen te splitsen.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in

het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 29 maart 2021

in de zaak 20- 453/DB/OB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 18 augustus 2020 op de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 3 november 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 18 juni 2020 met kenmerk 48/19/142K, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 18 augustus 2020 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 18 augustus 2020 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 19 augustus 2020, door de raad per e-mail ontvangen op 19 augustus 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    De griffier van de raad heeft partijen bij brief van 5 januari 2021 opgeroepen voor de zitting van de raad van 8 februari 2021. Klager en verweerder hebben de raad per e-mails van 28 september 2020, 8 en 21 januari 2021 respectievelijk van 29 september 2020 en 12 januari 2021 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. De zitting van de raad van 8 februari 2021 is vanwege extreme weersomstandigehden niet doorgegaan. De griffier heeft partijen bij brief van 8 februari 2021 bericht dat de zitting was verplaatst naar 12 april 2021, alsmede dat de raad daarnaast de mogelijkheid had opengesteld om de klachtzaken zonder zitting af te doen, mits beide partijen daarmee zouden instemmen. Verweerder heeft per e-mail van 9 februari 2021 en klager per e-mail van 10 februari 2021 de raad bericht in te stemmen met schriftelijke afdoening van de klachtzaken. Klager heeft per e-mail van 20 februari 2021 een schriftelijke toelichting aan de raad toegezonden. Verweerder heeft per e-mail van 12 maart 2021 op de schriftelijke toelichting van klager gereageerd. De griffier heeft partijen bij brief van 18 maart 2021 bericht dat de raad op 29 maart 2021 uitspraak zal doen.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 28 augustus 2020 en de brieven klager van 30 oktober 2020, 6,11,19, 23 en 27 december 2020, met bijlagen. Klager heeft per e-mail van 21 januari 2021 een pleitnota aan de raad toegezonden. De raad heeft voorts kennisgenomen van voormelde e-mails van klager van 10 en 20 februari 2021 en van de e-mails van verweerder van 9 februari en 12 maart 2021.

 

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven en naar de raad begrijpt, het volgende in:

a)    de feiten zijn niet juist dan wel tendentieus weergegeven;

b)    in ro 1.8 had de voorzitter meer aandacht dienen te besteden aan hetgeen daarin is overwogen;

c)    ro 1.9 is onterecht opgenomen. Deze draagt alleen maar bij aan de negatieve beeldvorming over klager. Schijn van partijdigheid moet worden vermeden;

d)    in ro 1.3 wordt een beeld van klager als notoire klager geschetst, waardoor schijn van partijdigheid ontstaat;

e)    de verwijzing in ro 1.3 naar de zaak met kenmerk OB 233-2014 is onterecht, omdat het nu, anders dan in voormelde zaak waarin het ging over de urenspecificatie van verweerder, gaat over de handelingen van verweerder die door de strafrechter bestraft kunnen worden;

f)    het vermelden van de klachten in ro 1.4 draagt ten onrechte bij aan de negatieve beeldvorming;

g)    het is onterecht dat de voorzitter denkt steun te vinden in de eerdere tuchtrechtelijke beslissingen over klachten van klager tegen verweerder;

h)    de onderdelen “valsheid in geschrifte”, “oplichting”, en “verduistering” worden ten onrechte op een hoop gegooid. Deze onderdelen verdienen ieder een eigen afweging. Het is immers niet voor niets dat de strafrechter een onderscheid maakt;

i)    de voorzitter laat buiten beeld “dat in deze zaak niet naar het hof is gegaan alleen maar omdat de tijd verstreken was”;

j)     Klachtonderdeel 1 is niet verjaard en dus ontvankelijk. Het gaat er niet om dat er meer dan drie jaar verstreken zijn tussen de klacht en de correspondentie uit 2010, 2013 en bijlage (naar de raad begrijpt:) 6. Het gaat om de bekendheid bij klager sinds 2019 met de uitspraak van (naar de raad begrijpt:) ECLI:NL:RBROE:2007:BA4593. Pas toen is klager ermee bekend geworden dat een vereffenaar, die dezelfde handelingen doet als een curator, hoogstwaarschijnlijk ook veroordeeld zal worden. Toen is de verjaringstermijn pas gaan lopen. Het is niet redelijk klager de correspondentie uit 2010 en 2013 voor de voeten te gooien;

k)     in ro 4.2. gooit de voorzitter alle aspecten van het handelen van de vereffenaar op één hoop. Bij de voorzitter gaat het om “het optreden in diens hoedanigheid van vereffenaar” terwijl het gaat om de aspecten van het optreden in diens hoedanigheid van vereffenaar;

l)    Klachtonderdeel 2 is ontvankelijk. De betekenis van “ne bis in idem” moet vertaald worden naar het equivalent van “het dubbele gevaar”, namelijk in die zin dat, omdat de urenspecificatie niet controleerbaar is, deze opnieuw moet worden gemaakt of niet voldoet aan de Recofa-richtlijnen, zodat de rechter het salaris moet vaststellen. Verder is het gevaar in de klacht over valsheid in geschrifte, oplichtingen verduistering dat verweerder strafrechtelijk veroordeeld wordt;

m)    De voorzitter verliest uit het oog dat de eerdere klacht nog niet definitief is beoordeeld en bepaalt de ratio van “ne bis in idem” zonder enige/voldoende argumentatie. Het gaat hier om het dubbele gevaar. Het gevaar van deze klacht is het veroordeeld kunnen worden voor valsheid in geschrifte, oplichting en verduistering. Bovendien gaat het niet om “een maatregel geven”, omdat ook kan worden geoordeeld zonder “maatregel”;

n)    In rechtsoverweging 4.4 beperkt de voorzitter zich tot de persoon, maar de voorzitter zou veeleer aan devolutieve werking moeten doen en niet alles gemakshalve op één hoop moeten gooien; Bij klachtonderdeel 2 is sprake van en ander/uitgebreider feitencomplex, wat niet eerder is voorgelegd aan de tuchtrechter en er is geen sprake van “het dubbele gevaar”;

o)    De voorzitter heeft er geen rekening mee gehouden dat klager acht jaar geleden nog een leek was op het gebied van erfrecht en dat hij in de afgelopen jaar voortschrijdende kennis heeft opgedaan.

 

3    BEOORDELING

3.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

3.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen. De voorzitter heeft de feiten juist weergegeven. Anders dan klager stelt, is niet gebleken dat de feiten tendentieus zijn weergegeven noch dat in die weergave een negatief beeld van klager wordt geschetst als “notoire klager”. De stelling van klager dat de voorzitter had moeten uitgaan van een ander/uitgebreider feitencomplex wordt eveneens gepasseerd. Ook het standpunt van klager, dat de voorzitter de klacht ten onrechte in twee onderdelen  heeft weergegeven, wordt verworpen. De raad volgt klager evenmin in zijn opvatting dat de voorzitter in klachtonderdeel 1. onterecht de begrippen ‘valsheid in geschrifte’, ‘oplichting’ en ‘verduistering’ samen heeft genoemd. Zonder nadere toelichting, die klager niet heeft gegeven, valt niet in te zien waarom de voorzitter deze begrippen in aparte klachtonderdelen had dienen te splitsen. De slotsom is dat voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Hij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.

3.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

    

    verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2021.

 

Griffier    Voorzitter