Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-04-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:75

Zaaknummer

20-856/A/A

Inhoudsindicatie

Gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd met gedragsregel 25 klaagster rechtstreeks aan te schrijven. De raad acht hiervoor de maatregel van waarschuwing passend en geboden. In dit verband weegt de raad mee  dat verweerder al in een vroeg stadium door de gemachtigde van klager is gewezen op gedragsregel 25 en zijn (vermeende) tuchtrechtelijk laakbaar handelen, maar zich pas veel later echt is gaan verdiepen in de reikwijdte van deze gedragsregel.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 12 april 2021

in de zaak 20-856/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

gemachtigde: mr. T. Teke

advocaat te Amsterdam

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 19 maart 2020 heeft de gemachtigde van klagers namens klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 10 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020-1103080 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld door middel van een verbinding via Microsoft Teams op de zitting van de raad van 12 maart 2021. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster heeft een geschil gehad met de heer J over de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst die tot 1 maart 2020 tussen hen heeft bestaan. Klager is de feitelijk bestuurder van klaagster. Verweerder stond de heer J als advocaat bij in het geschil met klaagster.

2.3    Op 24 februari 2020 heeft verweerder klaagster een brief gestuurd met kopie aan de advocaat van klaagster (die in deze procedure als gemachtigde van klagers optreedt). In die brief heeft verweerder onder meer geschreven:

“De arbeidsovereenkomst tussen uw bedrijf en cliënt eindigt op grond van de beschikking van de kantonrechter op 1 maart aanstaande. Ik ga ervan uit dat de toegekende transitievergoeding tijdig zal worden voldaan. Daarnaast zijn er nog een aantal andere opmerkingen te maken over het salaris dat cliënt tot nu toe is uitbetaald en de specificaties die u heeft verstrekt.

In de eerste plaats is in de periode van 1 mei – 30 september 2019 een bedrag van € 318,15 bruto per maand te weinig uitbetaald, totaal derhalve € 1.540,75. (…)

In de tweede plaats lijkt de berekening van het vakantiegeld niet te kloppen, er wordt € 216,75 loonheffing ingehouden op € 523,95. Client heeft de indruk dat hier eerder uitgekeerd vakantiegeld (ten onrechte) wordt ingehouden. Het betreft hier immers een andere periode. (…)

In de derde plaats sluit het totaal van de loonstroken over oktober – februari op € 6.570,56 (waarbij het vakantiegeld dus mogelijk nog moet worden aangepast) terwijl over deze periode tot nu toe slechts € 3.000,-- is uitbetaald. (…) Ik verzoek u voor ommegaande betaling zorg te dragen.

Graag ontvang ik binnen 5 dagen na heden een specificatie van de nabetaling over de periode 1 mei – 30 september 2019. Tevens ontvang ik binnen genoemde termijn graag de nieuwe specificatie van het vakantiegeld. Indien de betalingen en de specificaties uitblijven dan zal cliënt genoodzaakt zijn een loonvorderingsprocedure te starten.”

2.4    Bij e-mail van 27 februari 2020 heeft de advocaat van klaagster verweerder onder meer geschreven:

“Uw handelwijze – het rechtstreeks benaderen van mijn cliënte – is in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Ik verwijs naar artikel 46 Advocatenwet, gelezen in verbinding met, in het bijzonder, regel 25 en licht dit als volgt toe.

1.    Ik heb u geen toestemming gegeven rechtstreeks met mijn cliënte in verbinding te treden. U heeft ook nimmer om die toestemming gevraagd.

2.    Er is geen sprake van een aanzegging met rechtsgevolg zodat de uitzondering in regel 25 lid 2 niet geldt. Voor het maken van opmerkingen over loonspecificaties en, in het verlengde daarvan, het aankondigen van een procedure is geen aanzegging vereist.

3.    Er is geen rechtens aanvaardbare reden om de aanzegging – zo daarvan, gelet op het vermelde onder punt 2, sprake is – niet aan mij te doen. Het door uw cliënt beoogde rechtsgevolg, wat daar ook verder van zij, kon ook worden bewerkstelligd in een brief gericht aan mij.”

2.5    Verweerder heeft de advocaat van klaagster hierop bij e-mails van eveneens 27 februari 2020 geschreven:

“De brief bevat volgens mij (ik heb de brief nu niet bij de hand) een betalingssommatie. Ik heb u tevens een afschrift gezonden, dus ik begrijp niet echt wat het probleem is.”

en

“Gezien de inhoud van uw mail heb ik ook de gedragsregels er maar even bij gepakt. (…)

Indien het zenden van de brief al in strijd zou zijn met de letter van de regels (hetgeen naar mijn mening niet het geval is), in strijd met het doel van de regel is dat zeker niet, nu ik u gelijktijdig een afschrift heb gestuurd.”

2.6    Bij e-mail van 6 maart 2020 heeft de advocaat van klaagster verweerder onder meer geschreven:

“Mijn cliënte overweegt een klacht tegen u in te dienen. (…)

Van u mag worden verwacht dat u zich regel 25 vanaf het moment van publicatie eigen heeft gemaakt en dat u vanaf dat moment ook uw gedragingen op regel 25 heeft afgestemd (er nog van afgezien dat regel 25 materieel gelijk is aan regel 18 oud). (…)

Bij dit één en ander is mede van betekenis – en dat stelt mijn cliënte in aanvulling op mijn email van 27 februari 2020 (…) aan u – dat uw brief van 24 januari 2020 aan mijn cliënte niet beperkt is tot een aanzegging met rechtsgevolg en wat daarvoor direct noodzakelijk is (zo er al sprake is van een aanzegging met rechtsgevolg én deze is toegestaan). Anders gezegd heeft u de inhoud van uw brief uitgebreid en komt dat neer op omzeiling van het verbod in regel 25.

(…)

Ik geef u in overweging (…) om schriftelijk te erkennen dat u tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en uw excuses aan mijn cliënte aan te bieden. Dan kan ik proberen mijn cliënte ervan af te houden een klacht tegen u in te dienen.”

2.7    Verweerder heeft hierop bij e-mail van eveneens 6 maart 2020 geantwoord dat hij verder geen tijd meer besteedt aan de tuchtrechtelijke verwijten van klaagster die ongegrond zijn.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich rechtstreeks tot klaagster heeft gewend terwijl de advocaat van klaagster hem daarvoor geen toestemming had verleend en verweerder die ook niet heeft gevraagd.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De gemachtigde van klagers heeft op de zitting van de raad de klacht voor zover ingediend door klager, ingetrokken. De raad zal in het navolgende dan ook alleen klaagster als klagende partij aanmerken.

5.2    In het eerste lid van gedragsregel 25 is vastgelegd dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een partij van wie hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden. Een uitzondering op deze regel kan worden aanvaard - het tweede lid van gedragsregel 25 voorziet daarin - wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij. Aan een advocaat komt niet de vrijheid toe rechtstreeks een aanzegging aan de wederpartij te doen alleen omdat hij dit nuttig of nodig acht. Vereist is een rechtens aanvaardbare reden de aanzegging niet aan de advocaat te doen, bijvoorbeeld omdat het beoogde rechtsgevolg anders niet kan worden bewerkstelligd.

5.3    Niet is in geschil dat de advocaat van klaagster verweerder geen toestemming heeft gegeven om zich rechtstreeks tot klaagster te wenden. Wat betreft de uitzondering van gedragsregel 25 lid 2 geldt dat, voor zover de brief van 24 februari 2020 al kan worden aangemerkt als een aanzegging met rechtsgevolg, niet is gebleken dat het beoogde rechtsgevolg niet had kunnen worden bewerkstelligd door de aanzegging alleen aan de advocaat van klaagster te sturen. Van een andere rechtens aanvaardbare reden om de aanzegging niet alleen aan de advocaat van klaagster te doen is evenmin gebleken. De klacht is dan ook gegrond.

    

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd met gedragsregel 25 klaagster rechtstreeks aan te schrijven. De raad acht hiervoor de maatregel van waarschuwing passend en geboden. In dit verband weegt de raad mee  dat verweerder al in een vroeg stadium door de gemachtigde van klager is gewezen op gedragsregel 25 en zijn (vermeende) tuchtrechtelijk laakbaar handelen, maar zich pas veel later echt is gaan verdiepen in de reikwijdte van deze gedragsregel.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht, voor zover ingediend door klaagster, gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 12 april 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.