Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:60

Zaaknummer

20-046

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerder haar in het geschil met haar buren niet naar behoren te hebben bijgestaan. Bij gebreke van een onderbouwd verweer acht de raad deze onderdelen van de klacht gegrond. Noch bij de deken noch voorafgaand aan de zitting van de raad heeft verweerder gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn standpunt schriftelijk kenbaar te maken en met stukken te onderbouwen. Klaagster verwijt verweerder ook dat hij onvoldoende heeft gedaan om een zitting in een kort geding uit te stellen omdat zij daar op de vastgestelde datum niet bij aanwezig kon zijn. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter blijkt echter dat verweerder ter zitting van het kort geding heeft verzocht om de zaak aan te houden. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond. De raad legt de maatregel van een berisping op.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 29 maart 2021

in de zaak 20-046/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

 

[klaagster]

over

[verweerder]

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 26 augustus 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 22 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019 KNN119/1004876 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 februari 2021. Daarbij was verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de in de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennis genomen van klaagsters brief van 15 januari 2021.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster was verwikkeld in een geschil haar wederzijdse buren. Deze buren werden bijgestaan door de ARAG. In september 2018 heeft klaagster verweerder verzocht haar in dit geschil bij te staan. Het geschil betrof onder meer het feit dat klaagster een opening ten behoeve van een (keuken-) afzuiginstallatie in de muur van de wederpartij, had dicht gestopt.

2.3    Bij dagvaarding van 13 juni 2019 is klaagster in kort geding gedagvaard tegen 25 juni 2019.

2.4    Bij vonnis van 5 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter klaagster veroordeeld om – kort samengevat- de muuropening vrij te maken en te houden op straffe van een dwangsom.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de belangen van klaagster niet goed te behartigen. Verweerder heeft de brieven die hij verzond namens klaagster nooit tevoren in concept aan haar toegezonden zoals bijvoorbeeld de brief van 30 oktober 2018 aan de ARAG. Hij heeft ook niet gereageerd op de brieven van de ARAG van 27 december 2018 en 22 mei 2019.

b)    niet te reageren op aangetekende brieven en telefonische verzoeken van klaagster.

c)    te verzuimen, althans onvoldoende moeite te doen om de zitting van 25 juni 2019 uit te stellen omdat klaagster op die datum niet aanwezig kon zijn.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tijdens het onderzoek van de deken geen verweer gevoerd. Ter zitting van 5 februari 2021 heeft verweerder tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder heeft bij het kort geding namens klaagster inhoudelijk verweer gevoerd.

Klachtonderdeel b)

4.3    Verweerder heeft een paar maal per telefoon gereageerd op klaagsters brieven.

 

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a) en b)

5.1    Klaagster verwijt verweerder haar in het geschil met haar buren niet naar behoren te hebben bijgestaan. Bij gebreke van een onderbouwd verweer acht de raad deze onderdelen van de klacht gegrond. Verweerder heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij brieven voor verzending in concept aan klaagster toezond. Ook heeft hij niet aangetoond dat hij op brieven of telefonische verzoeken van klaagster heeft gereageerd. Noch bij de deken noch voorafgaand aan de zitting van de raad heeft verweerder gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn standpunt schriftelijk kenbaar te maken  en met stukken te onderbouwen. Naar het oordeel van de raad dient daarom uitgegaan te worden van de stellingen van klaagster en heeft verweerder dusdoende zeer onzorgvuldig gehandeld. Deze klachtonderdelen zijn beide gegrond.

Klachtonderdeel c)

5.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij onvoldoende heeft gedaan om de zitting in het kort geding uit te stellen omdat zij daar op de vastgestelde datum niet bij aanwezig kon zijn. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 juli 2019 blijkt dat verweerder ter zitting van het kort geding op 25 juni 2019 heeft verzocht om de zaak aan te houden. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    In het licht van de nog recent aan verweerder opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen rekent de raad het verweerder aan dat hij niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om de raad stukken ter onderbouwing van zijn standpunt toe te zenden. Het past in het beeld dat naar voren komt uit het hele verloop van de behandeling van deze en eerdere klachten. Ook uit hetgeen gebleken is over de behandeling van klaagsters zaak blijkt dat verweerder niet naar behoren optreedt. Daarom is een maatregel op zijn plaats. De raad legt verweerder een berisping op.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-046AL/NN.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a) en b) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.5;

.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2021.

 

Griffier                                                                            Voorzitter

 

Verzonden d.d. 29 maart 2021