Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-04-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:80
Zaaknummer
200290
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat wederpartij. Volgens klagers getuigt de preliminaire overweging in de beslissing van de raad van vooringenomenheid. Naar het oordeel van het hof staat het de raad vrij om, alvorens over te gaan tot de uiteenzetting van de inhoudelijke beoordeling van de klacht, enkele algemene overwegingen vooraf te formuleren en aldus de context van de beoordeling te schetsen. Niet valt in te zien hoe dit blijk zou geven van vooringenomenheid, gelet op het gegeven dat een beslissing wordt geconcipieerd nadat de beraadslaging hierover is afgerond. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over, verwerpt de beroepsgronden van klagers en bekrachtigt de beoordeling van de raad.
Uitspraak
BESLISSING
van 26 april 2021
in de zaak 200290
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klagers
tegen:
verweerster
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 30 november 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) (zaaknummer: 19-442/AL/MN). In deze beslissing is de klacht van klagers in alle onderdelen ongegrond geoordeeld.
1.2 Deze beslissing is onder [ECLI:NL:TADRARL:2020:189] op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klagers tegen deze beslissing is op 30 december 2020 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- een tweede versie van het beroepschrift van klagers met enkele tekstuele verbeteringen,
op 4 januari 2021 ontvangen door de griffie van het hof;
- het verweerschrift van verweerster;
- nadere producties van verweerster;
- een pleitnota van klagers.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 1 maart 2021. Daar is verweerster verschenen. Klagers zijn niet verschenen, en hebben evenmin gebruik gemaakt van de (vanwege het verblijf buiten Nederland, vooraf afgesproken) mogelijkheid om op afstand deel te nemen aan de zitting. Klagers hebben voorafgaand aan de zitting een schriftelijk stuk ingediend dat met instemming van verweerster is aangemerkt als een ter zitting voorgedragen pleitnota, die aan het dossier van het hof is toegevoegd.
3 FEITEN
3.1 In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende.
1. Verweerster heeft klaagster gedagvaard voor het kort geding op 23 december 2014 en heeft dat kort geding ook voortgezet. Zij heeft klaagster daarmee onnodig op kosten gejaagd, terwijl de kwestie niet meer betrof dan betaling door klaagster van de skischoenen van de dochter en de vertrektijd voor de wintersportvakantie.
2. Verweerster heeft klaagster in haar bericht van 8 januari 2015 verzocht om medewerking bij een onderzoek door een deskundige. Verweerster heeft klaagster in het vooruitzicht gesteld dat de integrale proceskosten gevorderd zouden worden als zij niet aan het onderzoek zou meewerken.
3. Verweerster heeft zich niet gedistantieerd van de brief van haar cliënt van 6 februari 2015; zij heeft deze brief expliciet onderschreven.
4. Verweerster heeft van haar cliënt geen bewijzen verlangd van boekingen voorafgaand aan het kort geding van 21 april 2015. Deze bewijzen hadden overgelegd moeten worden in het spoedappel.
5. Verweerster heeft pertinent geweigerd om gehoor te geven aan de wensen van de wederpartij over hoe contacten over en weer worden gelegd.
6. Dit klachtonderdeel is drieledig. Verweerster heeft:
i. ten onrechte onduidelijkheid voorgewend;
ii. onwaarheden gepresenteerd als feiten;
iii. verzuimd de feitelijkheid van een opmerking van klager te vermelden.
7. Het optreden van verweerster in en na de vakantieweken van klagers is klachtwaardig en heeft tot gevolg gehad dat klagers in hun materiële en procedurele belangen zijn geschaad. Klachtonderdeel 7 is ook uitgewerkt in subonderdelen die bij de beoordeling worden weergegeven.
8. Verweerster heeft klachtwaardig opgetreden inzake haar uitstelverzoek van 31 juli 2015.
9. Verweerster heeft klachtwaardig opgetreden inzake het namens haar cliënt gestarte kort geding van 1 september 2015.
10. Verweerster heeft klachtwaardig opgetreden in aanloop naar de zitting in het hoger beroep gezag van 29 oktober 2015..
5 BEOORDELING
5.1 De eerste beroepsgrond van klagers is gericht tegen de preliminaire overweging van de raad. Hierin zet de raad de achtergronden van de klacht uiteen. Volgens klagers getuigt dit van vooringenomenheid. Daarover overweegt het hof dat het de raad vrij staat om, alvorens over te gaan tot de uiteenzetting van de inhoudelijke beoordeling van de klacht, enkele algemene overwegingen vooraf te formuleren en aldus de context van de beoordeling te schetsen. Niet valt in te zien hoe dit blijk zou geven van vooringenomenheid, gelet op het gegeven dat een beslissing wordt geconcipieerd nadat de beraadslaging hierover is afgerond.
5.2 Overigens ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klagers en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.
5.3 Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat de beslissing van de raad moet worden bekrachtigd.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 bekrachtigt de beslissing van 30 november 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 19-442/AL/MN.
Deze beslissing is gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. C.A.M.J. Raymakers. J.M. Atema, R. Verkijk en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 26 april 2021.