Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-04-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:75
Zaaknummer
20-787/DB/LI
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid. Advocaat heeft facturen op verzoek van zijn cliënt (de cliënt) op naam van een BV, waarvan de cliënt medebestuurder was, gesteld, terwijl de werkzaamheden voor de cliënt in privé waren verricht. Klacht is door de BV ingediend. De tenaamstelling van de factuur op naam van de BV en de verzending daarvan aan haar is gebeurd in opdracht van de cliënt, die, zo is onweersproken gesteld, daartoe als bestuurder van de BV bevoegd was. Dit betekent dat niet kan worden aangenomen dat sprake is van een situatie waarin bij de BV door deze facturen misverstanden (kunnen) zijn ontstaan, laat staan van een situatie waarin daarvan misbruik is of kan zijn gemaakt. De BV heeft ook niet gesteld dat zij aan die facturen gevolgen heeft verbonden, zoals verrekening van btw, die daaraan niet verbonden behoorden te worden. In dit verband overweegt de raad voorts dat op de BV ook geen verplichting rustte om de door de advocaat in rekening gebrachte btw in mindering te brengen op de door de BV verschuldigde btw. De BV had er ook voor kunnen kiezen om de door haar betaalde facturen, inclusief btw, intern door te belasten aan de cliënt. De raad ziet daarom niet in welk belang de BV rechtstreeks is getroffen. Dat op enig moment kennelijk tussen de cliënt en zijn broer, mede bestuurder van de BV, onenigheid is ontstaan, betreft een interne aangelegenheid, die het voorgaande niet anders maakt. Dit onderdeel van de klacht is niet-ontvankelijk. Voor het overige ongegrond. Advocaat hoeft geen opdrachtbevestiging en urenspecificatie aan de BV te verschaffen, nu zij een derde betreft. Het feit dat de BV als derde de declaratie van de advocaat betaalt, maakt dit niet anders..
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 26 april 2021
in de zaak 20-787/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 april 2020 heeft de gemachtigde van klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 21 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-063 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 maart 2021. Daarbij waren de gemachtigde van klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.
2 FEITEN
2.1 Verweerder heeft de heer X in een strafzaak bijgestaan in de procedure in eerste aanleg. De politierechter heeft op 20 juni 2018 vonnis gewezen. Verweerder heeft voor zijn werkzaamheden op verzoek van de heer X, bestuurder van klaagster, een tweetal declaraties ( d.d. 12 maart 2018 ad € 1.588,13 en d.d. 21 juni 2018 ad € 2.223,38) ten name gesteld van en verzonden aan klaagster. Op de facturen staat onder meer vermeld: “Honorarium [naam verweerder] vast”. In de onderwerp-regel van de facturen staat geen onderwerp vermeld.
2.2 De facturen zijn, na accordering door de heer X, door klaagster voldaan. De broer van de heer X is mede directeur van klaagster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft bewust meegewerkt aan het opmaken van facturen op naam van een andere (rechts)persoon dan die ten behoeve waarvan hij werkzaamheden heeft verricht;
b) Verweerder heeft ondanks verzoek daartoe geen opdrachtbevestiging en geen urenspecificaties verstrekt;
c) Verweerder heeft betalingen van klaagster in ontvangst genomen zonder dat sprake was van een opdracht van klaagster tot het verrichten van werkzaamheden en zonder dat klaagster zich heeft verbonden om voor die werkzaamheden te betalen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ad onderdeel a)
5.1 Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op de tenaamstelling van de factuur aan een ander dan degene door wie de opdracht tot het verrichten van werkzaamheden is gegeven en ten behoeve van wie de werkzaamheden zijn verricht.
5.2 Het Hof van Discipline heeft in zijn uitspraak van 19 februari 2021 (ECLI:NL:TAHVD:2021:42) de volgende maatstaf vastgesteld:
5.8 Terecht heeft de raad uit de genoemde uitspraken van 2 december 2013 en 10 april 2017 als maatstaf afgeleid dat de advocaat die geconfronteerd wordt met het verzoek van de cliënt en een derde om de declaratie aan de derde te richten er wel voor moet zorgen dat er geen misverstanden kunnen ontstaan, bijvoorbeeld over btw-plichtigheid en dat de advocaat ook voor een juiste tenaamstelling en volledige inrichting van de declaratie moet zorgen.
5.9 In dat kader overweegt het hof dat het uitgangspunt is dat een declaratie op naam moet staan van de cliënt/opdrachtgever ten behoeve van wie de werkzaamheden zijn verricht Wanneer de cliënt en een derde een advocaat verzoeken om de declaratie te richten aan de derde, dan dient de declaratie nog steeds op naam van de cliënt gesteld te worden. Desgewenst kan deze wel “ter attentie” of “per adres” van de derde aan de derde verzonden worden.
Het hof overweegt voorts, onder 5.10, voor zover van belang, dat voor zover de declaratie niet op naam van de cliënt /opdrachtgever staat, uit de inrichting van de declaratie moet blijken wie de cliënt is, welke werkzaamheden voor die cliënt zijn verricht en op welke grond de declaratie aan de derde is gericht, meer in het bijzonder (onder 5.13):
“Voorts is het vermelden van een dossiernaam of het op deze wijze aanduiden van de kwestie waarop de verrichte werkzaamheden betrekking hebben, alleen toegestaan wanneer de declaratie expliciet vermeldt dat deze werkzaamheden de cliënt (en niet de derde / geadresseerde van de declaratie) betreffen, in combinatie met de grondslag voor het aan de derde / geadresseerde richten van de declaratie in plaats van aan de cliënt. In dit verband verwijst het hof naar overweging 5.30 in genoemde uitspraak van 28 augustus 2020 waarin het hof oordeelt dat een advocaat moet vermelden “op grond waarvan hij deze declaraties toezendt aan die derde dan wel anderszins kan aantonen wat de grondslag is voor de declaraties aan die derde.”
5.3 Hoewel, getoetst aan voorgaande maatstaf, kan worden vastgesteld dat verweerder de factuur niet juist heeft ingericht - de declaratie staat immers niet op naam van de cliënt, de heer X, uit de inrichting daarvan blijkt niet wie de cliënt is, noch blijkt welke werkzaamheden voor de cliënt zijn verricht en op grond waarvan de declaraties aan klaagster werden verzonden - dient eerst te worden beoordeeld of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Anders dan de beslissingen van het Hof van Discipline van 2 december 2013, 28 augustus 2020 en 19 februari 2021, die zijn gegeven op bezwaren van de deken, is de klacht in het onderhavige geval niet in het algemeen belang aan de tuchtrechter voorgelegd, maar door klaagster.
5.4 Vast staat dat de door verweerder opgestelde facturen voor werkzaamheden ten behoeve van de heer X zijn te naam gesteld van en verzonden aan klaagster (het bedrijf waarvan de heer X bestuurder is), hoewel klaagster geen opdrachtgeefster was en gelet op de aard van de opdracht (rechtshulp in een strafzaak tegen de heer X privé) ook niet kon zijn. Klaagster is in deze kwestie gelet hierop aan te merken als derde. Om ontvankelijk te zijn, dient die derde volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline rechtstreeks in zijn belangen te zijn of kunnen worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht immers uitgeoefend door de deken.
5.5 De raad is van oordeel dat voor klaagster tuchtrechtelijk belang bij de klacht ontbreekt en overweegt daartoe als volgt. De tenaamstelling van de factuur op naam van klaagster en de verzending daarvan aan haar is gebeurd in opdracht van de heer X, die, zo is onweersproken gesteld, daartoe als bestuurder van klaagster bevoegd was. Dit betekent dat niet kan worden aangenomen dat sprake is van een situatie waarin bij klaagster door deze facturen misverstanden (kunnen) zijn ontstaan, laat staan van een situatie waarin daarvan misbruik is of kan zijn gemaakt. Klaagster heeft ook niet gesteld dat zij aan die facturen gevolgen heeft verbonden, zoals verrekening van btw, die daaraan niet verbonden behoorden te worden. In dit verband overweegt de raad voorts dat op klaagster ook geen verplichting rustte om de door verweerder in rekening gebrachte btw in mindering te brengen op de door klaagster verschuldigde btw. Klaagster heeft er ook voor kunnen kiezen om de door klaagster betaalde facturen, inclusief btw, intern door te belasten aan de heer X.
5.6 Indien de raad het voorgaande in aanmerking neemt, is niet gebleken, althans heeft klaagster niet of onvoldoende onderbouwd, op grond waarvan zij door het handelen van verweerder rechtstreeks in haar belang is getroffen of kon worden getroffen. Dat op enig moment kennelijk tussen de heer X en zijn broer, medebestuurder van klaagster, onenigheid is ontstaan, betreft een interne aangelegenheid, die het voorgaande niet anders maakt. De raad zal klachtonderdeel a) daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Ad onderdeel b)
5.7 Op een advocaat rust een geheimhoudingsplicht ten opzichte van zijn cliënt. Van een advocaat kan daarom niet worden verwacht dat hij een opdrachtbevestiging en een urenspecificatie aan een derde toestuurt. Dit is niet anders indien de factuur aan die derde is toegezonden en door die derde is betaald. Klachtonderdeel b) is ongegrond.
Ad onderdeel c)
5.8 De enkele omstandigheid dat een advocaat de kosten van zijn werkzaamheden voor een cliënt in rekening brengt bij een ander dan die cliënt en de betaling vervolgens in ontvangst neemt, betekent niet dat de advocaat daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Het is een advocaat toegestaan om op verzoek van zijn cliënt en een derde zijn kosten bij die derde in rekening te brengen. Dit zou anders kunnen zijn indien de advocaat onvoldoende is nagegaan of de opdracht tot tenaamstelling van de factuur op naam van een derde is verstrekt door een daartoe bevoegde persoon. Hiervan is in deze zaak niet gebleken. De heer X was op het moment van facturering bevoegd bestuurder. Het valt verweerder daarom tuchtrechtelijk niet aan te rekenen dat hij de betaling door klaagster in ontvangst heeft genomen.
5.9 Klachtonderdeel c) is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk
- verklaart de klachtonderdelen b) en c) ongegrond;
Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter en mrs. A. Groenewoud en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2021.
Griffier Voorzitter