Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-03-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:63
Zaaknummer
20-447
Inhoudsindicatie
Primair stelt verweerder dat klager zijn klacht heeft ingetrokken en de klacht daarom niet opnieuw behandeld kan worden. Het zogenoemde ‘ne bis in idem-beginsel’ is ook in het tuchtrecht aanvaard. In dit geval is er echter geen sprake van het ten tweeden male voorleggen van een klacht aan de tuchtrechter. De eerste klacht van klager is niet door de deken onderzocht, laat staan aan de tuchtrechter voorgelegd. De klacht ziet op de zorgvuldigheid van de dienstverlening door verweerder. De raad hanteert bij de beoordeling van deze klacht als uitgangspunt dat verweerder dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Klager heeft geen kennis kunnen nemen van (een concept van) de memorie van grieven voordat dit stuk werd ingediend. Dit is onzorgvuldig. Ook het zonder overleg in rekening brengen van vermijdbare kosten is onzorgvuldig. Voor de overige klachten over het opstellen van aantekeningen voor een zitting en het gebrekkige optreden tijdens een zitting is onvoldoende onderbouwing gegeven. De raad legt de maatregel van een berisping op mede gebaseerd op het feit dat verweerder zonder gegronde reden afwezig was bij de zitting.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 29 maart 2021
in de zaak 20-447/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
[klager]
over
[verweerder]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 oktober 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder
1.2 Op 17 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019 KNN 140/102 3787 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 februari 2021. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder was wegens een na het bekendmaken van de zittingsdatum geplande vakantie afwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 23. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klager bij e-mail van 18 januari 2021 aan de raad toegezonden bijlagen 1 tot en met 6.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Vanaf januari 2016 heeft verweerder klager bijgestaan in een procedure in hoger beroep tegen zijn voormalig accountant. De opdrachtbevestiging/het intakeformulier is op 25 januari 2016 door klager ondertekend. Op 3 maart 2016 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan verweerder ter zake een toevoeging verstrekt.
2.3 In de procedure in eerste aanleg bij de kantonrechter werd klager bijgestaan door mr. W. De procedure betrof door de accountant gemaakte beroepsfouten, waardoor klager schade had geleden. De accountant vorderde in reconventie betaling van openstaande facturen. Bij vonnis van 2 december 2015 heeft de kantonrechter de vorderingen van klager afgewezen en die van de accountant toegewezen.
2.4 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Verweerder heeft de memorie van grieven in het hoger beroep ingediend.
2.5 Verweerder heeft op 19 juli 2016 een factuur aan klager gezonden ten bedrage van € 146,40 met als omschrijving: “Diverse lasten – snelkoerier”.
2.6 Vervolgens heeft verweerder klager bijgestaan bij de comparitie van partijen bij het gerechtshof op 8 januari 2019. Ten behoeve van deze comparitie heeft verweerder producties aan het gerechtshof gezonden, zonder dit van tevoren af te stemmen met klager.
2.7 Bij brief van 10 januari 2019 heeft klager zich beklaagd bij verweerder over diens rechtsbijstand in de hoger beroepsprocedure. Daarbij heeft hij aangegeven niet langer van verweerders diensten gebruik te willen maken.
2.8 Bij arrest van 2 april 2019 heeft het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden de grieven van klager verworpen en het vonnis van de kantonrechter van 2 december 2015 bekrachtigd. Het gerechtshof oordeelde dat klager zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd en dat hij daarom niet kon worden toegelaten tot het leveren van bewijs.
2.9 Op 8 april 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder. De deken het klager verzocht zijn klacht eerst met verweerder dan wel de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder te bespreken. Klager heeft zich bij brief van 15 april 2019 tot verweerder gewend met zijn klacht. Op 26 april 2019 heeft er een gesprek plaats gevonden tussen klager en mr. S., een kantoorgenoot van verweerder. Die heeft daarvan bij brief van 29 april 2019 verslag gedaan aan klager. In die brief schrijft mr. S.:
“Voor wat betreft het niet vooraf in concept toezenden van processtukken heb ik u aangegeven dat dit uiteraard niet had mogen gebeuren. Een advocaat dient in ieder geval inhoudelijke stukken, waaronder processtukken, tijdig voorafgaand aan de datum van indiening aan zijn cliënt beschikbaar te stellen zodat deze de gelegenheid heeft hierop te reageren en de stukken zo nodig met de advocaat kunnen worden besproken. Dat dit in uw zaak kennelijk niet is gebeurd, is dan ook niet correct. Ik heb u mede namens mr. de Jong excuses aangeboden voor deze gang van zaken.” “Voor wat betreft hetgeen mr. de Jong tijdens de zitting wel of niet naar voren heeft gebracht……. Van [verweerder] heb ik begrepen dat er geen zaken welke nog aan de orde dienden te worden gesteld onbesproken zijn gelaten.”2.10 In voormelde brief heeft mr. S. klager ook gewezen op de mogelijkheid verweerder aansprakelijk te stellen. De kwestie is vervolgens aangemeld bij de verzekeringsmaatschappij van verweerder.
2.11 Klager heeft vervolgens bij brief van 30 april 2019 zijn klacht tegen verweerder ingetrokken. Hij schrijft aan de deken:
“Het gesprek ten kantore van D. advocaten heb ik als positief ervaren men heeft mijn klacht nu wel serieus behandelt…ik zal trachten er met hen uit te komen en op dit moment geen klacht indienen..”2.12 Nadat de verzekeringsmaatschappij de aansprakelijkheid van de hand heeft gewezen, heeft klager bij brief van 20 oktober 2019 (opnieuw) een klacht tegen verweerder ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) onzorgvuldig te handelen. Hij heeft de memorie van grieven in het hoger beroep ingediend zonder deze vooraf in concept aan klager voor te leggen. Verweerder heeft bij het opstellen van de memorie van grieven niets gedaan met de opmerkingen van klager. Ook met de opmerkingen die klager hem heeft toegezonden naar aanleiding van de memorie van antwoord, heeft verweerder niets gedaan. Bovendien heeft verweerder zonder voorafgaand overleg producties in het geding gebracht ten behoeve van de mondelinge behandeling op 8 januari 2019;
b) in strijd met gemaakte afspraken geen aantekeningen op te stellen ten behoeve van voormelde mondelinge behandeling;
c) ernstig tekort te schieten bij de behartiging van klagers belangen. Kort voor de mondelinge behandeling deelde verweerder klager mee niet veel vertrouwen in de zaak te hebben. Tijdens de zitting bleek dat verweerder zich niet had voorbereid, het dossier niet kende en hij geen (adequaat) antwoord kon geven op vragen. Het proces-verbaal van deze zitting geeft overigens geen juiste weergave;
d) onbehoorlijk jegens klager te handelen. Hij heeft zonder overleg met klager contact opgenomen met mr. L. die een klachtzaak tegen mr. W. voor klager behandelde. Klager vermoedt dat verweerder die zaak van mr. L. wilde overnemen om op korte termijn nog een resultaat te behalen;
e) klager niet behoorlijk te informeren over doorberekening van kosten. Klager ontving tot zijn verrassing een factuur van € 146,40 voor het aanleveren van stukken ten behoeve van het hoger beroep. Hij heeft die onder protest betaald.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
4.2 Klager heeft bij brief van 30 april 2019 een eerder ingediende klacht ingetrokken. De door klager bij brief van 20 oktober 2019 (opnieuw) ingediende klacht is grotendeels gelijk aan de ingetrokken klacht. Op die klacht is door de kantoorgenoot van verweerder mr. Slinkman gereageerd. Bovendien is de zaak aangemeld bij de verzekeraar van verweerder die geen gronden ziet voor een aansprakelijkheid. Verweerder kan niet goed lezen wat de klachten zijn waarmee klager zijn klacht heeft aangevuld. De klacht kan niet opnieuw worden behandeld.
Klachtonderdeel d)
4.3 Toen klager bij verweerder kwam met het vonnis van de kantonrechter heeft verweerder zijn verbazing uitgesproken over het feit dat mr. W. een procedure was begonnen terwijl de wederpartij een opeisbare vordering had. Hij kan zich niet herinneren toen gesproken te hebben over een procedure tegen mr. W. de verwijzing naar piëteit voor mr. w. is hem onbekend. Omdat verweerder mr. L. die voor klager een procedure tegen mr. W. voerde goed kent kan het zijn dat hij telefonisch contact met mr. W. heeft gezocht om te vragen wat deze voor klager deed. Ook heeft verweerder aan klager aangegeven dat hij confraterneel bij een kantoorgenoot van mr. W. wilde informeren naar de stand van zaken in verband met een mogelijke verjaringstermijn.
5 BEOORDELING
5.1 Allereerst dient de raad het verweer van verweerder dat klager zijn klacht heeft ingetrokken en de klacht daarom niet opnieuw behandeld kan worden, te beoordelen. Klager heeft bij brief van 8 april 2019 een klacht tegen klager ingediend. Op instigatie van de deken heeft klager zich eerst tot verweerder gewend met zijn klacht. De klacht is op 26 april 2019 besproken ten kantore van verweerder. Op grond van dat gesprek heeft klager de deken bij e-mail van 30 april 2019 laten weten op dat moment geen klacht te willen indienen. Toen later bleek dat de verzekeringsmaatschappij van verweerder de aansprakelijkstelling afwees heeft klager alsnog een klacht ingediend die deels gelijkluidend was aan de eerder ingediende klacht deels met nieuwe klachten was aangevuld.
5.2 Uitgangspunt krachtens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is dat als over een klacht al een beslissing is gegeven, die klacht niet nogmaals aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Het zogenoemde ‘ne bis in idem-beginsel’ is derhalve ook in het tuchtrecht aanvaard. In dit geval is er echter geen sprake van het ten tweeden male voorleggen van een klacht aan de tuchtrechter. De eerste klacht van klager is niet door de deken onderzocht, laat staan aan de tuchtrechter voorgelegd. De klacht van 20 oktober 2019 kan en zal daarom door de raad worden beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
5.3 Dit onderdeel van de klacht ziet op de zorgvuldigheid van de dienstverlening door verweerder. De raad hanteert bij de beoordeling van dit klachtonderdeel het uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de zorgvuldigheid van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.4 Verweerder heeft middels zijn kantoorgenoot mr. S. erkend dat het niet in concept toezenden van de memorie van grieven niet correct is en daarvoor zijn excuses aangeboden. Dit onderdeel van de klacht is gegrond. Klager heeft geen kennis kunnen nemen van (een concept van) de namens hem ingediende memorie van grieven voordat dit stuk namens hem werd ingediend, zodat verweerder ook niet heeft mogen aannemen dat hij met het indienen van dat processtuk optimaal de belangen van zijn cliënt heeft behartigd, en zodoende niet voldoende met klager heeft gecommuniceerd. Verweerder vond kennelijk zelf ook dat hij het processtuk eerst aan verweerder in concept had moeten toezenden, hetgeen betekent dat er geen afspraak is gemaakt dat dit anders zou zijn.
Klachtonderdeel b)
5.5 Van afspraken over het opstellen van aantekeningen ten behoeve van de zitting van het gerechtshof op 8 januari 2019 is de raad niet gebleken. Klager heeft dit verwijt niet onderbouwd. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.6 Dit onderdeel van de klacht betreft de verwijten van klager over de gang van zaken voor en tijdens de comparitie bij het gerechtshof. Zo zou verweerder geen antwoord hebben kunnen geven op gestelde vragen omdat hij zich niet had voorbereid en het dossier niet kende. Verweerder heeft in de brief van 29 april 2019 laten weten dat bij de zitting geen zaken onbesproken zijn gelaten die besproken hadden moeten worden. Op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde kan de raad niet beoordelen wat de exacte gang van zaken voor en tijdens de mondelinge behandeling door het gerechtshof op 8 januari 2019 is geweest. De verwijten zijn door klager niet voldoende aangetoond. Daarom moet ook dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel d)
5.7 Klager verwijt verweerder er op uit te zijn geweest de zaak die mr. L. voor hem behandelde tegen mr. W., over te nemen. Daarvoor vindt de raad gelet op het verweer van verweerder in de stukken onvoldoende onderbouwing. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Ad klachtonderdeel e)
5.8 De raad is van oordeel dat het zonder enig overleg met klager in rekening brengen van kosten voor het inschakelen van een snelkoerier onzorgvuldig is. Verweerder heeft deze gang van zaken niet weersproken. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat een advocaat in financiële aangelegenheden zorgvuldig dient te handelen. De kosten voor een snelkoerier zijn doorgaans vermijdbaar, door simpelweg tijdig de in te dienen stukken per gewone post aan te bieden. Gesteld noch gebleken zijn omstandigheden die in deze zaak maken dat deze kosten niet te vermijden waren, zodat er voor verweerder geen grondslag is om deze kosten aan verweerder in rekening te brengen. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad rekent het verweerder ernstig aan dat hij de memorie van grieven en de voor de zitting over te leggen producties niet op voorhand aan klager heeft voorgelegd, temeer daar klager verweerder telkens uitvoerig informeerde over de zaken die in de procedure van belang waren en het gelet op die mate van praktische betrokkenheid van klager zonder meer voor de hand lag om de memorie van grieven eerst ter goedkeuring aan klager voor te leggen.
6.2 Verweerder heeft ervoor gekozen een vakantie te plannen, nadat de zittingsdatum voor de behandeling van de klacht bij de raad reeds met inachtneming van mogelijke verhinderdata van verweerder was gepland. De raad betreurt het dat verweerder op deze wijze geen verantwoording aflegt ter zitting van de raad. De raad legt verweerder de maatregel van een berisping op.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50, - aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-447
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a en e gegrond;
- verklaart klachtonderdelen b, c en d ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus en H.Q.N. Renon, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 29 maart 2021