Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-03-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:69
Zaaknummer
20-877/A/A
Inhoudsindicatie
Ongegronde klacht over de eigen advocaat. Verweerster heeft het doel van de comparitie en het treffen van een schikking voldoende aan klager uitgelegd. Niet is gebleken dat de getroffen schikking nadelig voor klager was.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 maart 2021 in de zaak 20-877/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
gemachtigde:
advocaat te Amsterdam
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 december 2019, aangevuld op 27 januari 2020, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 19 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1052199/EJH/SH van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 februari 2021. Daarbij waren klager en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerster aan de raad van 2 februari 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft een geschil gehad met zijn verhuurder. In 2018 heeft de verhuurder van klager een renovatieplan gepresenteerd voor het blok van woningen waartoe ook de woning van klager behoort. Onderdeel van het renovatieplan was dat het rookkanaal in de woning van klager verwijderd werd. Op dit rookkanaal was de houtkachel van klager aangesloten waarmee hij zijn woning verwarmde. Klager wilde op hout blijven stoken en niet overstappen op aardgas. Op 8 oktober 2018 heeft de verhuurder aan onder meer klager de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in artikel 7:220 lid 3 Burgerlijk Wetboek gestuurd.
2.3 Klager en twee buren hebben de verhuurder gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. De kantonrechter heeft bij vonnis van 12 juni 2019 geoordeeld dat het renovatievoorstel als een redelijk voorstel moet worden beschouwd.
2.4 Klager heeft zich vervolgens tot verweerster gewend om hoger beroep in te stellen. Op 8 augustus 2019 heeft een intakegesprek plaatsgevonden. Verweerster heeft tijdig hoger beroep ingesteld.
2.5 Het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) heeft verweerster bij e-mail van 18 november 2019 bericht dat op 5 december 2019 een comparitie na aanbrengen zou plaatsvinden. Verweerster heeft de e-mail van het hof op dezelfde dag aan klager doorgestuurd.
2.6 Bij e-mail van 19 november 2019 heeft verweerster klager onder meer geschreven:
“In bovengenoemd dossier hebben wij heden telefonisch afgesproken dat wij uiterlijk morgen nadere stukken indienen bij het Gerechtshof (…) een en ander in verband met maximale termijnen en om zo volledig mogelijk ons standpunt (primair oneens met vonnis van Rechtbank, subsidiair – voor het geval we geen enkele kans maken – vorderen van schade en financieel nadeel compensatie dus) daarin vast te leggen waardoor ter zitting van de comparitie na aanbrengen van donderdag 5 december a.s. om 15.00 uur bij het Hof en tegenpartij de inhoud van uw standpunt zo duidelijk mogelijk naar voren is gebracht.
Woensdag 20 nov. komt u tussen 12.00-13.00u bij mij op kantoor langs om alles definitief te maken incl. mijn handtekening.
(…)
In dat kader treft u bijgesloten aan:
- In ‘word’-document mijn concept van ‘nadere stukken etc.’ waarvan wij hebben afgesproken dat u de inhoud daarvan zelf vandaag (…) wijzigt en/of aanvult”
2.7 Op 19 november 2019 heeft verweerster namens klager nadere stukken bij het hof ingediend, waaronder de tegen het vonnis van de kantonrechter in te brengen grieven. Daarin heeft verweerster de subsidiaire vordering van klager (financiële compensatie en schadevergoeding) begroot op in totaal € 6.669,- (inclusief € 6.000,- aan verhuiskostenvergoeding) te vermeerderen met de proceskostenveroordeling van de verhuurder en een jaarlijkse vergoeding van € 1.000,-.
2.8 Op 3 december 2019 heeft verweerster de door haar opgestelde aantekeningen voor de comparitie gestuurd. In de begeleidende e-mail heeft verweerster onder meer geschreven:
“Uitgangspunt van de zitting van 5 dec. a.s. is, zoals ik al eerder heb uitgelegd, een schikking dat na afloop direct kan worden neergelegd in een proces-verbaal van comparitie dat bindend is dwz. executoriale titel heeft en dus rechtens afdwingbaar is. Dit houdt tevens in dat de procedure dan voor het overige wordt ingetrokken hetgeen logisch is.”
2.9 Op 4 december 2019 heeft verweerster klager een aangepaste versie van de aantekeningen gestuurd.
2.10 Op de comparitie van 5 december 2019 hebben klager en de verhuurder een schikking getroffen. Klager en de verhuurder zijn onder meer overeengekomen dat de verhuurder een bedrag van € 600,- aan klager zal betalen ter compensatie van klagers financiële schade.
2.11 Bij e-mail van 9 december 2019 heeft verweerster klager onder meer geschreven:
“Echter ik wil graag nog even terugkomen op uw vraag of deze schikking tussen partijen nog vernietigd kan worden. Uit de inhoud van uw e-mailberichten naar aanleiding van de comparitie na aanbrengen bij het Gerechtshof Amsterdam en aldaar getroffen schikking zoals vastgelegd in bijgevoegd proces-verbaal van comparitie maak ik namelijk duidelijk op dat u zeer teleurgesteld bent in de afloop cq het resultaat en vooral de rechtspraak. (…)
Desondanks heeft dezelfde raadsheer bij het beoordelen van de inhoud van de juridische procedure zich geenszins laten leiden door emoties om welke reden ook ik begrijp dat de uitslag van de procedure voor u een bittere pil is. Gelet op de inhoud van hetgeen de raadsheer ter zitting duidelijk heeft gemaakt, is de getroffen schikking vanuit puur juridisch oogpunt gezien voor u de enige juiste beslissing. Vergeet ook niet dat [de verhuurder] van u een aanzienlijke proceskostenveroordeling had kunnen vorderen die zij heeft ingetrokken. Een vernietiging van het proces-verbaal van comparitie is niet mogelijk, de inhoud van het proces-verbaal is bindend en heeft bovendien executoriale werking zoals u ruim vóór de zitting is uitgelegd en gemaild en bovendien is dit ter zitting ook aan de orde gekomen.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij de belangen van klager tijdens de comparitie onvoldoende heeft behartigd en de zaak gemakzuchtig heeft afgedaan. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster het volgende:
a) De uitleg over het doel van de comparitie was onvoldoende.
b) Het treffen van de schikking is niet duidelijk uitgelegd.
c) De getroffen schikking is nadelig gebleken.
d) Er is gedwaald of er is sprake van enig wilsgebrek over de tot stand gekomen schikking.
4 VERWEER
4.1 Verweerster voert verweer tegen de klacht. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klager verwijt verweerster allereerst dat zij het doel van de comparitie onvoldoende heeft uitgelegd.
5.3 De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier en hetgeen op de zitting is besproken blijkt dat verweerster op 19 november 2019 telefonisch contact met klager heeft gehad en in dat gesprek met klager heeft gesproken over de comparitie en de nog namens hem in te brengen nadere stukken. Op 3 december 2019 heeft verweerster haar aantekeningen voor de comparitie aan klager gestuurd. In de begeleidende e-mail heeft verweerster geschreven dat, zoals zij al eerder heeft uitgelegd, uitgangspunt van de zitting van 5 december 2019 een schikking is. Verweerster heeft hiermee het doel van de comparitie – namelijk het treffen van een schikking – voldoende uitgelegd. Klachtonderdeel a) is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.4 Het verwijt dat klager verweerster in dit klachtonderdeel maakt is dat zij het treffen van een schikking niet duidelijk heeft uitgelegd.
5.5 De raad overweegt als volgt. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft verweerster klager er voorafgaand aan de comparitie van op de hoogte gesteld dat het doel van de comparitie was het treffen van een schikking. Volgens verweerster heeft de raadsheer op de comparitie duidelijk gemaakt dat zij het renovatieplan van de verhuurder redelijk vond en dat het feit dat klager na de renovatie hogere stookkosten zou hebben de renovatie ten aanzien van hem niet onredelijk maakte. Klager is vervolgens ingegaan op het voorstel van de raadsheer om met de verhuurder op de gang over een schikking te spreken. Op de gang heeft verweerster eerst met klager gesproken en daarna met de advocaat van de verhuurder. Klager stond achter het op de gang bereikte resultaat, aldus nog steeds verweerster.
5.6 Gelet op het verweer van verweerster, dat klager niet althans onvoldoende heeft betwist, is niet gebleken dat verweerster het treffen van een schikking niet duidelijk aan klager heeft uitgelegd. Aan klager kan overigens wel worden toegegeven dat het beter was geweest als verweerster voorafgaand aan de comparitie de bandbreedte van een schikking met klager had besproken en zijn verwachtingen van de uitkomst van de procedure beter had gemanaged. Dat zij dit niet (op voor de raad kenbare wijze) heeft gedaan is onvoldoende om haar een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Ook klachtonderdeel b) is ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.7 Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat de getroffen schikking nadelig is gebleken.
5.8 De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft toegelicht dat klager graag op hout wilde blijven stoken, enerzijds omdat stoken op biomassa minder belastend is voor het milieu dan stoken op fossiele brandstoffen en anderzijds omdat hij voor zeer weinig geld hout kreeg. Om op hout te kunnen blijven stoken moest zijn woning blijven beschikken over een rookkanaal. Onderdeel van het renovatieplan van de verhuurder was verwijdering van dit kanaal om de noodzakelijke isolatiewerkzaamheden mogelijk te maken. Gelet op de kosten en de vrijheid die de verhuurder als eigenaar van de woningen had, kon van de verhuurder niet gevergd worden dat zij voor elke woning maatwerk zou leveren. Klager heeft niet aangevoerd – en kon ook niet aanvoeren – dat bloksgewijze renovatie mogelijk was met behoud van zijn rookkanaal. Tegen deze achtergrond was een schikking met afkoop van het proceskostenrisico de voor klager meest gunstige uitkomst. De raadsheer heeft op de comparitie ook duidelijk laten blijken dat het hoger beroep van klager weinig kans van slagen had en heeft daarom in het belang van klager aangestuurd op een schikking, aldus verweerster.
5.9 Gelet op het verweer van verweerster, dat klager niet althans onvoldoende heeft betwist, is niet gebleken dat de op de comparitie getroffen schikking nadelig voor klager was. Dat klager, zoals hij op de zitting van de raad heeft gesteld, door het inbrengen van een getuigenverklaring van zijn buurman die ook op hout stookte de zaak zou hebben gewonnen, acht de raad niet aannemelijk. Verweerster heeft immers verklaard dat de raadsheer op de comparitie heeft gezegd dat de inhoud van een dergelijke getuigenverklaring geen invloed zou hebben ten voordele van klager. Klachtonderdeel c) is ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.10 Het verwijt dat klager verweerster tot slot maakt is dat hij heeft gedwaald althans dat sprake is van enig wilsgebrek bij het tot stand komen van de schikking. Volgens klager heeft hij onder invloed van het idee dat zijn procespositie niet meer verbeterd zou kunnen worden de schikking ondertekend, terwijl later is gebleken dat klagers procespositie wel verbeterd had kunnen worden door het inbrengen van (een) getuigenverklaring(en), aldus klager.
5.11 De raad is van oordeel dat niet is gebleken van dwaling of een enig ander wilsgebrek bij het tot stand komen van de schikking. Zoals hiervoor al is overwogen, is niet aannemelijk dat de procespositie van klager verbeterd had kunnen worden door het inbrengen van (een) nadere getuigenverklaring(en). Klager is bij het ondertekenen van de schikking dan ook niet van een onjuiste veronderstelling uitgegaan. Ook klachtonderdeel d) is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Bootsma en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 maart 2021