Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-03-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:59
Zaaknummer
21-119/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht over een advocaat die als enige advocaat van twee partijen optreedt in een echtscheidingsprocedure, ingediend door één van de twee partijen. De klacht is kennelijk ongegrond. De advocaat is niet tekortgeschoten in de zware zorgplicht die in die situatie op hem rust.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 22 maart 2021
in de zaak 21-119/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 8 februari 2021 met kenmerk 2020-1235738/EJH/AvO, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man) bijgestaan in een echtscheidingsprocedure op gemeenschappelijk verzoek.
1.2 Klaagster en de man zijn in 2014 met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd.
1.3 Bij brief van 12 januari 2018 heeft verweerder aan klaagster en de man de ontvangst bevestigd van het door hen ingevulde Echtscheiding-Intake formulier. In de brief staan de stukken vermeld die klaagster en de man moeten aanleveren, waaronder een echtscheidingsconvenant (hierna: convenant) en een ouderschapsplan. Verder worden klaagster en de man er in de brief op geattendeerd dat zij aanspraak maken op een deel van elkaars pensioen en dat zij afspraken dienen te maken over het ouderdomspensioen en in het bijzonder het nabestaandenpensioen.
1.4 Bij brief van 26 januari 2018 heeft verweerder klaagster en de man naar aanleiding van de ontvangst van hun stukken, waaronder een ouderschapsplan en een convenant, concepten van een echtscheidingsverzoek, een akte van berusting tevens verzoek tot inschrijving, een brief aan de burgerlijke stand en een verklaring gestuurd met het verzoek om de concepten goed na te zien en vervolgens contact op te nemen voor het maken van een afspraak op zijn kantoor. In de brief heeft verweerder verder over het ouderschapsplan en het convenant een aantal opmerkingen gemaakt. Verweerder heeft daarin ook vermeld dat hij - los van het convenant - graag van klaagster en de man aparte schriftelijke verklaringen ontvangt waarin zij aangeven zich bewust te zijn van het recht op partneralimentatie en de verdeling van de opgebouwde pensioenrechten en dat zij daarvan bewust afstand doen. Wat betreft de opgebouwde pensioenrechten diende in de verklaring tevens te worden opgenomen dat die betrekking heeft op het ouderdomspensioen en het bijzonder nabestaandenpensioen.
1.5 Op 29 januari 2018 heeft klaagster een zogenoemde afstandsverklaring partneralimentatie getekend, waarin staat: “Hierbij verklaar ik, [klaagster], dat ik me bewust ben van mijn recht op partneralimentatie en hiervan bewust afstand doe voor nu en in de toekomst”. Verder heeft klaagster op deze datum een zogenoemde afstandsverklaring pensioen getekend, waarin staat: “Hierbij verklaar ik, [klaagster], dat ik mij bewust ben van het recht op verdeling van opgebouwde pensioenrechten en dat ik hiervan bewust afstand doe. Ik neem bewust afstand van mijn recht op verdeling van het ouderdomspensioen zowel als het bijzondere nabestaandenpensioen”.
1.6 Eveneens op 29 januari 2018 heeft klaagster een door verweerder afgegeven conceptverklaring ondertekend. Hierin staat: (…) “Ik heb kennis genomen van de website van het kantoor en de uitleg over de hele procedure gelezen. (…) Ten aanzien van de afspraken over alimentatie hebben mijn partner en ik een onafhankelijke berekening laten maken op basis waarvan wij afspraken hebben gemaakt. (…) Ik besef ook dat de rechtbank uit zal gaan van de afspraken in het convenant en niet of nauwelijks zelf nog een onderzoek zal doen. Ik verklaar dat de afspraken met mijn partner zijn gemaakt uit vrije wil en zonder dat sprake is van dwang of sterke psychische druk van mijn partner of een derde. Ik besef dat indien wel sprake is van een dwang of druk, ik dit direct aan de advocaat moet laten weten en dat ik altijd het recht heb om een eigen advocaat in te schakelen. Indien ik vragen heb over de procedure, mijn rechten en/of de consequenties begrijp ik dat ik altijd contact kan opnemen met kantoor”.
1.7 Op 30 januari 2018 heeft een gesprek tussen verweerder, klaagster en de man plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Op diezelfde dag heeft verweerder aan klaagster en de man een brief gestuurd ter bevestiging van dat bezoek, de stukken en de gevoerde correspondentie.
1.8 Op 31 januari 2018 heeft verweerder bij de rechtbank Amsterdam namens klaagster en de man een verzoek ingediend om bij beschikking de echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat het aangehechte convenant van 29 januari 2018 en het ouderschapsplan van 6 januari 2018 onderdeel uitmaken van de af te geven beschikking.
1.9 Bij beschikking van 14 februari 2018 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen klaagster en de man uitgesproken en bepaald dat het aangehechte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking.
1.10 Op 18 februari 2018 hebben klaagster en de man de akte van berusting tevens verzoek tot inschrijving ondertekend, waarna op 21 februari 2018 de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente.
1.11 Op 4 maart 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Omdat klaagster op een gegeven moment niet meer reageerde, heeft de deken de klacht niet verder in behandeling genomen.
1.12 Op 25 augustus 2020 heeft klaagster bij de deken opnieuw de klacht over verweerder ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat de kwaliteit van de dienstverlening onvoldoende was. Verweerder heeft haar niet goed uitgelegd wat het convenant inhield en wat de gevolgen waren van het ondertekenen van de verklaringen tot het doen van afstand van partneralimentatie en wederzijdse pensioenrechten, aldus klaagster.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Omdat klaagster als oplossing voor haar klacht heeft genoemd het terugdraaien van het convenant stelt de voorzitter voorop dat het tuchtrecht in deze mogelijkheid niet voorziet. Dat voorziet alleen in de mogelijkheid om advocaten een maatregel op te leggen in het geval zij tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.
4.2 Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
4.3 Voor een advocaat, die als enige advocaat van twee partijen optreedt in een echtscheidingsprocedure, geldt een zware zorgplicht, die onder meer meebrengt dat de advocaat beide partijen goed voorlicht over hun marges en mogelijkheden en zich ervan vergewist dat beide partijen de te treffen regeling begrijpen. Indien een partij met minder genoegen neemt dan waarop deze aanspraak kan maken, dient de advocaat zich ervan te vergewissen dat deze partij begrijpt met minder genoegen te nemen en dat deze partij een dergelijke concessie welbewust aanvaardt.
4.4 Klaagster heeft haar standpunt dat verweerder niet goed heeft uitgelegd wat het convenant inhield niet verder toegelicht dan dat verweerder niet goed heeft uitgelegd wat de gevolgen waren van het doen van afstand van partneralimentatie en pensioenrechten. De voorzitter houdt het er daarom voor dat de door klaagster gestelde onvoldoende uitleg alleen hierop ziet.
4.5 In artikel 5 van het convenant staat dat partijen over en weer afstand van hun rechten op alimentatie jegens elkaar doen omdat partijen voor en tijdens het huwelijk over een eigen inkomen beschikten waarmee beide partijen afzonderlijk van elkaar voor zichzelf en/of het/de aanwezige kind(eren) zorgden. Partijen zijn overeengekomen dat na ontbinding van het huwelijk er geen reden is om hun recht op alimentatie jegens elkaar te laten gelden.
4.6 In artikel 10 staat dat partijen over en weer afstand doen van eventueel door de ander opgebouwde pensioenafspraken. Dit betreft zowel ouderdomspensioen alsook het bijzonder nabestaandenpensioen. Toepassing van de wet verevening pensioenrechten wordt nadrukkelijk uitgesloten. Partijen doen afstand van elkanders pensioenaanspraken omdat partijen in/tijdens het huwelijk zelfstandig waren en dit ook na ontbinding van het huwelijk verder zullen voortzetten.
4.7 Verweerder heeft gesteld dat klaagster en de man steeds weer is uitgelegd wat het convenant inhield en wat de gevolgen daarvan waren. Verweerder heeft in zijn brief van 26 januari 2018 klaagster en de man erop gewezen dat recht bestaat op partneralimentatie voor een periode van maximaal 12 jaar. Over pensioenrechten staat in deze brief dat verweerder uit het convenant opmaakt dat klaagster en de man afstand willen doen van het recht op verdeling van de opgebouwde pensioenrechten en dat indien zij ongeveer evenveel pensioen hebben opgebouwd zij uiteraard tot deze afspraak kunnen komen. Om zich ervan te verzekeren dat klaagster en de man daadwerkelijk afstand wilden doen van deze rechten, heeft verweerder aan hen verzocht om dit los van het convenant in aparte schriftelijke verklaringen te bevestigen. Klaagster heeft aan dit verzoek gevolg gegeven middels een tweetal door haar op 29 januari 2018 ondertekende verklaringen. Op 30 januari 2018 heeft verweerder klaagster en de man op zijn kantoor ontvangen. Na dat gesprek en op dezelfde dag heeft verweerder klaagster en de man een brief gestuurd waarin hij heeft bevestigd dat hij geen alimentatieberekening heeft ontvangen en uitgelegd dat partneralimentatie niet iets is waar zonder meer recht op bestaat, maar dat dit afhankelijk is van het antwoord op de vraag of er behoefte bestaat en de partner behoeftig is en de begrippen behoefte en behoeftigheid uiteengezet. Verder heeft verweerder in deze brief bevestigd dat het de bewuste keuze is geweest van klaagster en de man om geen berekening te (laten) maken en afstand te doen van alimentatie en dat het hem ook duidelijk is dat klaagster en de man bewust afstand doen van elkaars pensioen. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder klaagster aldus goed voorgelicht en zich ervan vergewist dat zij de getroffen regelingen begreep en welbewust de gevolgen van de verklaringen over partneralimentatie en pensioenrechten heeft aanvaard. Dat, zoals klaagster heeft gesteld, het gesprek op het kantoor van verweerder slechts ongeveer tien minuten heeft geduurd en dat verweerder in dat gesprek het convenant niet heeft toegelicht, doet hieraan niet af. Niet is gebleken dat verweerder klaagster niet in de gelegenheid heeft gesteld tot het vragen om uitleg waarover klaagster nog nadere uitleg behoefde. Het standpunt van klaagster dat verweerder haar onvoldoende uitleg heeft verschaft over het convenant en de gevolgen van het tekenen van voormelde verklaringen volgt de voorzitter daarom niet.
4.8 De bovenvermelde schriftelijke vastlegging naast het ouderschapsplan en het convenant bood klaagster de gelegenheid om na te gaan of het hetgeen was afgesproken ook werkelijk in overeenstemming was met haar wensen. Dat dit volgens klaagster niet het geval was, omdat de afspraken onder dwang van de man tot stand waren gekomen, maakt volgens de voorzitter niet dat verweerder tekort is geschoten in de zware zorgplicht die op hem rust. Verweerder heeft gesteld dat hij geen enkele reden had om aan te nemen dat klaagster het ergens niet mee eens was. Klaagster had kunnen bellen of langskomen, maar heeft dat niet gedaan, aldus verweerder. De voorzitter volgt verweerder hierin en is van oordeel dat verweerder er daarom van uit mocht gaan dat de gemaakte afspraken werkelijk in overeenstemming waren met de wensen van klaagster. Daarbij neemt de voorzitter ook in aanmerking de door klaagster op 29 januari 2018 ondertekende verklaring waarin staat dat de afspraken zijn gemaakt uit vrije wil en zonder dat sprake was van dwang of sterkte psychische druk en dat klaagster bij verweerder direct moest laten weten als hiervan wel sprake was.
4.9 De voorzitter concludeert dat verweerder wat betreft de kwaliteit van zijn dienstverlening aan klaagster geen tuchtrechtelijk verwijt treft.
4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. I. R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 22 maart 2021