Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:68

Zaaknummer

20-521/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 maart 2021 in de zaak 20-521/A/A naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 17 augustus 2020 op de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 24 september 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 8 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1011323 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 17 augustus 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.

1.4    Op 28 augustus 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.

1.5    Het verzet is, gevoegd met het verzet in de zaak 20-522/A/A, behandeld op de zitting van de raad van 15 februari 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

 

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

2.2    In de eerste reactie van verweerder op de klacht van klager over mr. R heeft verweerder klager niet meegedeeld dat de interne klachtenregeling alleen van toepassing is op cliënten van het kantoor. Sterker nog, verweerder stelt dat hij binnen het kantoor belast is met de behandeling van klachten en geschillen en dat hij de klacht in behandeling neemt. Klager had dus alle reden om aan te nemen dat de klacht op de juiste plek en bij de juiste persoon terecht was gekomen. Pas veel later is het klager gebleken dat verweerder een intieme vriend van mr. R is en daarmee niet objectief. Pas toen is de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet gaan lopen. De klacht is dan ook wel tijdig ingediend.

2.3    De periode tussen de overtreding (in juli 2016) en het indienen van de klacht is drie jaar en enkele weken. Gezien alle correspondentie in de tussentijd is een verjaring nauwelijks houdbaar.

2.4    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

 

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk bevonden.

4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Bootsma en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2021.

 

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op 15 maart 2021