Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:61

Zaaknummer

21-135/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Het valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klager heeft meegedeeld dat zijn cliënten (en dus niet verweerder zelf) overwegen een tuchtklacht over klager in te dienen. Het staat de cliënten van verweerder vrij een tuchtklacht over klager in te dienen en bovendien heeft verweerder in zijn e-mail aan klager ook toegelicht waarom zijn cliënten dat overwegen. Het is verder niet aan de tuchtrechter om een oordeel te geven over de haalbaarheid van die tuchtklacht.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  22 maart 2021

in de zaak 21-135/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

   

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 9 februari 2021 met kenmerk 1188647/EJH/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is belastingadviseur. In het verleden heeft hij een lening verstrekt aan cliënten van verweerder. Over de terugbetaling van die lening is discussie ontstaan. Klager heeft de cliënten van verweerder gesommeerd over te gaan tot betaling van achterstallige rente, aflossingen en boetes. Volgens de cliënten van verweerder is kwijtschelding verleend.

1.2    In reactie op de sommatie heeft verweerder klager bij e-mail van 22 mei 2020 onder meer geschreven:

“De omstandigheid dat u cliënten destijds een lening hebt verstrekt waarbij ongeveer alle zekerheden en waarborgen waren bedongen dat er geen enkele kans was dat u niet terugbetaald zou krijgen en niettemin een rente van 10% hebt bedongen acht ik in moreel opzicht uiterst bedenkelijk. Wat ik van die handelwijze vind is evenwel irrelevant. De omstandigheid dat u en uw kantoor in het verleden ook als adviseur van (de vennootschappen van) cliënten bent opgetreden maakt dat echter in mijn visie anders. Ik acht die handelwijze in strijd met de eer en waardigheid van het beroep van belastingadviseur. Cliënten overwegen dan ook om jegens u en/of uw kantoor een klacht in te dienen bij uw beroepsvereniging. Ik kan mij niet voorstellen dat uw opstelling in de afwikkeling van de courtage en de hypotheek op de garage voor hen van invloed is op de beslissing of cliënten al dan niet een klacht indienen.”

1.3    Op 4 juni 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij dreigt met het indienen van een evident ongegronde klacht waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen als pressiemiddel om een civielrechtelijk doel te bereiken, namelijk dat klager zijn vordering intrekt.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de wederpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.

4.2    De voorzitter is van oordeel dat het verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten valt dat hij klager heeft meegedeeld dat zijn cliënten (en dus niet verweerder zelf) overwegen een tuchtklacht over klager in te dienen. Het staat de cliënten van verweerder vrij een tuchtklacht over klager in te dienen en bovendien heeft verweerder in zijn e-mail aan klager ook toegelicht waarom zijn cliënten dat overwegen. Het is verder niet aan de tuchtrechter om een oordeel te geven over de haalbaarheid van die tuchtklacht.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 22 maart 2021