Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:73

Zaaknummer

210044

Inhoudsindicatie

Artikel 13 beklag. Klager wil een advocaat om een procedure bij de Rechtbank Noord Holland te starten om het gezag over en omgang met zijn kinderen te krijgen dan wel nakoming te vorderen van de omgangsregeling en een procedure bij het Gerechtshof Amsterdam tot benoeming van een bijzondere curator op grond van artikel 32 Rv. De deken heeft, onder verwijzing naar adviezen van advocaten die eerder de zaak van klager hebben bestudeerd, terecht mogen concluderen dat een dergelijke procedure bij de Rechtbank Noord Holland geen redelijke kans van slagen heeft. Verder begrijpt het hof uit het beklag van klager dat het doel van klager is gezag over en omgang met zijn kinderen te krijgen. Dat resultaat wordt niet bereikt met een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator. Het beklag wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

BESLISSING          

Van 29 maart 2021

in de zaak 210044

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

 

1    HET BEKLAG

1.1    Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 28 januari 2021. Klager heeft een beklag 3 februari 2021 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beklag is per post op 4 februari 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier het verweerschrift van de deken van 25 februari 2021.

2.3    Per e-mailbericht van 9 maart 2021 is de samenstelling van de kamer en de uitspraakdatum

aan partijen bekend gemaakt.

2.4    Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

 

3    FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1    Bij brief van 21 januari 2021 heeft klager bij de deken een verzoek tot aanwijzing van een advocaat ingediend op grond van artikel 13 Advocatenwet voor juridische bijstand in twee procedures. Klager wenst een procedure te starten bij de Rechtbank Noord-Holland om het gezag over zijn kinderen te krijgen en omgang met de kinderen te krijgen dan wel nakoming te vorderen van de omgangsregeling en om hem bij te staan in een procedure bij het Gerechtshof Amsterdam tot benoeming van een bijzondere curator op grond van artikel 32 Rv.

3.2    In een beschikking van 2 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat het gezag van klager over zijn kinderen wordt beëindigd en is hem omgang met de kinderen ontzegd. Klager is in hoger beroep gegaan. Bij beschikking van 18 november 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam de beschikking van 2 oktober 2019 bekrachtigd. Klager heeft mr. [naam advocaat 1] om advies gevraagd. Bij brief van 23 oktober 2020 heeft mr. [naam advocaat 1] een negatief cassatieadvies uitgebracht. Bij brief van 2 november 2020 heeft mr. [naam advocaat 1] een aanvullend negatief cassatieadvies uitgebracht, maar heeft hij aangegeven wel een mogelijkheid te zien om cassatie in te stellen wegens het niet beoordelen van het verzoek om een bijzondere curator te benoemen. Mr. [naam advocaat 1] heeft klager hiervoor verwezen naar zijn voormalig advocaat mr. [naam advocaat 2], die hem heeft bijgestaan in de hoger beroepsprocedure. Klager heeft in een e-mailbericht van 13 november 2020 mr. [naam advocaat 2] verzocht hem opnieuw bij te staan. In een e-mailbericht van 30 november 2020 heeft mr. [naam advocaat 2] klager bericht dat zij zich niet vrij voelt om klager bij te staan en zij verwijst klager voor bijstand naar het Juridisch Loket.

3.3    Klager heeft in de maanden november 2020 en december 2020 meer dan 10 advocaten benaderd met het verzoek hem juridische bijstand te verlenen in de twee procedures die hij wenst te starten zoals omschreven in zijn e-mailbericht aan mr. [naam advocaat 2] van 13 november 2020. Deze advocaten hebben aangegeven niet bereid te zijn om klager bijstand te verlenen.

3.4    Op 21 december 2020 heeft het Juridisch Loket klager verwezen naar mr. [naam advocaat 3]. Mr. [naam advocaat 3] heeft klager op 22 december 2020 twee e-mailberichten toegezonden. Daarin staat dat de verzoeken van klager gelijk zijn aan de verzoeken die hij eerder op 13 november 2020 van klager had ontvangen en dat de informatie die hij van klager heeft ontvangen geen verandering van zijn standpunt teweeg brengt. Mr. [naam advocaat 3] blijft bij zijn besluit om de opdracht van klager niet aan te nemen.

3.5    Klager schrijft in zijn verzoek van 21 januari 2021 aan de deken dat mr. [naam advocaat 3] ten onrechte heeft geweigerd de opdracht aan te nemen. Klager stelt dat de beschikking van de Rechtbank Noord Holland van 2 oktober 2019 in kracht van gewijsde is gegaan en sindsdien dus meer dan één jaarstermijn is verstreken. Dit betekent volgens hem dat hij met succes (opnieuw) wegens gewijzigde omstandigheden een verzoek kan indienen om nakoming of vaststelling van de omgang en herstel van het gezag. Klager leidt uit het advies van mr. Dorsser van 23 oktober 2020 af dat de vraag of sprake is van gewijzigde omstandigheden vooral van belang is indien de éénjaarstermijn nog niet is verstreken. Nu klager van mening is dat de éénjaarstermijn is verstreken is hij, naar zijn zeggen, ontvankelijk in zijn verzoek.

3.6    Bij brief van 28 januari 2021 heeft de deken het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet afgewezen. Kort gezegd is de deken van oordeel dat er voor beide verzoeken van klager onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een redelijke kans van slagen.

 

4    BEOORDELING

Beklag

4.1    De deken heeft de strekking van zijn verzoek om aanwijzing van een advocaat verkeerd opgevat. De deken heeft niet begrepen dat zijn verzoek om aanwijzing mede is gebaseerd op de artikelen 6 en 8 EVRM. Op basis van artikel 8 EVRM is de aanvangsdatum van de termijn van één jaar voor het opnieuw kunnen indienen van een verzoek tot gezag en omgang ingegaan op 2 oktober 2019 en is de termijn niet, zoals de deken heeft gesteld, ingegaan op de datum van de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 18 augustus 2020. Ook dient de deken op grond van artikel 6 EVRM aan klager een advocaat toe te wijzen, aangezien procesvertegenwoordiging in Nederland de regel is en de afwijzing van de deken gebaseerd is op willekeur. Daarnaast voert klager aan dat het niet de bevoegdheid is van de deken maar het de taak is van de rechter om over de noodzaak van een procedure op grond van artikel 32 Rv of benoeming van een bijzondere curator op grond van artikel 1:250 BW gewenst is, te oordelen. De overwegingen van de deken zijn in strijd met de artikelen 6 en 13 EVRM nu de deken klager de mogelijkheid ontneemt een beroep te kunnen doen op bestaande en beschikbare rechtsmiddelen binnen de Nederlandse rechtsorde. Tevens is klager van mening dat een ieder recht heeft op toegang tot de rechter en dat een ongerechtvaardigde beperking van het recht op toegang tot de rechter in strijd is met artikel 14 EVRM.

Verweer deken

4.2    Tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2019 is beroep aangetekend en dit heeft geleid tot een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 18 augustus 2020. In deze beschikking is de actuele stand van zaken betrokken zodat geen sprake kan zijn van het uitgangspunt dat gekeken moet worden naar de uitspraak van 2 oktober 2019 en dus de termijn van één jaar nog niet is verstreken. De deken voegt daar aan toe dat uit de stukken niet is gebleken welke omstandigheden dan zouden zijn gewijzigd die tot een andere uitspraak zouden moeten leiden. Wat betreft het advies van mr. Dorsser contact op te nemen met mr. [naam advocaat 2] aangaande het starten van een procedure tot benoeming van een bijzondere curator en beoordeling daarvan, is de deken van mening dat niet is gebleken dat daarvoor de noodzaak bestaat een advocaat aan te wijzen. Uit het advies van mr. Dorsser blijkt dat een dergelijke procedure niet van invloed is op het oordeel van het Gerechtshof ten aanzien van gezag en omgang met de kinderen. Het is de deken onduidelijk welk effect klager hiermee beoogt te bereiken.

Toetsingskader

4.3    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat

bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Beoordeling

4.4    Het hof begrijpt uit het beklag dat klager een verzoek tot aanwijzing advocaat heeft ingediend om twee procedures te starten. Een procedure bij de Rechtbank Noord Holland om het gezag over en omgang met zijn kinderen te krijgen dan wel nakoming te vorderen van de omgangsregeling en een procedure bij het Gerechtshof Amsterdam tot benoeming van een bijzondere curator op grond van artikel 32 Rv.

4.5    Ten aanzien van de eerste procedure is het hof van oordeel dat de deken het aanwijzingsverzoek van klager terecht heeft afgewezen. De deken heeft, onder verwijzing naar adviezen van advocaten die eerder de zaak van klager hebben bestudeerd, terecht mogen concluderen dat een dergelijke procedure geen redelijke kans van slagen heeft. Nog los van de vraag of sprake is van gewijzigde omstandigheden, de zogenoemde ‘éénjaars termijn’  is nog niet verstreken. Deze termijn is ingegaan bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 18 augustus 2020. Op dat moment is immers definitief uitspraak gedaan in die zaak. Daarnaast heeft klager meer dan 10 advocaten benaderd met het verzoek hem in deze procedure bij te staan en geen van hen heeft voldoende inhoudelijke aanknopingspunten gevonden om de door klager gewenste procedure met een redelijke kans van slagen te voeren.

4.6    Wat betreft de tweede procedure is het hof met de deken van oordeel dat deze procedure niet het door klager gewenste resultaat kan hebben en er dus geen aanleiding bestaat om de deken te verplichten een advocaat aan te wijzen. Het hof begrijpt uit het beklag van klager dat het doel van klager is gezag over en omgang met zijn kinderen te krijgen. Dat resultaat wordt niet bereikt met een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator. In het advies van mr. [naam advocaat 1] staat dat hij geen mogelijkheden ziet om alsnog een cassatieklacht in te dienen. Uit dit advies volgt ook dat een verzoek op grond van artikel 32 Rv niets zal veranderen aan de situatie met betrekking tot het gezag en de omgang. Daarnaast heeft klager meerdere advocaten benaderd met het verzoek hem ook in deze procedure bij te staan en geen van deze advocaten heeft aanknopingspunten gezien die aanleiding geven te oordelen dat de door klager gewenste procedure het door klager beoogde effect zal hebben.

4.7    Het beklag tegen de beslissing van 25 februari 2021 van de deken geen advocaat aan te wijzen in de zin van artikel 13 Advocatenwet zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.8    Tot slot overweegt het hof dat klager in een kort tijdsbestek eerder in aanverwante kwesties vruchteloos aanwijzingsverzoeken heeft gedaan en eveneens vruchteloos beklag heeft gedaan tegen de weigering van dekens om een advocaat aan te wijzen. Het hof wijst in dit verband op de eerdere beslissingen van 3 april 2020 in de zaak 200002 en 15 februari 2021 in de zaak 200256. Klager ziet kennelijk niet in dat de voorziening genoemd in artikel 13 van de Advocatenwet enkel een vangnet biedt voor rechtzoekenden die niet in staat zijn bijstand van een advocaat te vinden in een geschil waarvoor verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat geldt. Deze vangnetvoorziening betekent bepaald niet dat de deken een advocaat moet aanwijzen die de procedures moet voeren die klager verlangt. De deken is telkens en mede op basis van adviezen van advocaten die de juridische positie van klager in dit geschil hebben bestudeerd op goede gronden tot weigering van de gevraagde aanwijzing  kunnen komen.

4.9    Nu klager ondanks deze voorgeschiedenis blijft volharden in het indienen van kansloze aanwijzingsverzoeken en beklagschriften, moet hij er rekening mee houden dat het hof een volgend beklag over een beslissing van een deken op een (aanwijzings)verzoek in deze of daarmee samenhangende kwesties of een klacht over een deken omdat hij dergelijke verzoeken niet in behandeling neemt, wegens misbruik van recht buiten behandeling zal stellen.

 

5    BESLISSING

Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 25 februari 2021 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021.

griffier                                                                          voorzitter    

De beslissing is verzonden op 29 maart 2021.