Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-03-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:71
Zaaknummer
200285
Inhoudsindicatie
Artikel 13 beklag. Nu klager reeds een advocaat heeft gevonden is het hof van oordeel dat klager geen belang (meer) heeft bij de behandeling van zijn aanwijzingsverzoek. Het beklag zal om die reden reeds ongegrond worden verklaard. Ook overigens zou het hof het beklag ongegrond hebben verklaard. De deken heeft namelijk terecht de conclusie getrokken dat een door klager gewenste procedure tot herroeping van het arrest van 10 maart 2020 niet-ontvankelijk is.
Uitspraak
BESLISSING
van 29 maart 2021
in de zaak 200285
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de deken
1 HET BEKLAG
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 18 december 2020. Klager heeft een beklag d.d. 28 december 2020 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is per e-mailbericht op 28 december 2020 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier:
- het e-mailbericht van (de gemachtigde) van klager van 23 december 2020;
- het e-mailbericht van de griffie van het hof van 21 januari 2021;
- het verweerschrift van de deken van 2 februari 2021;
- het e-mailbericht van (de gemachtigde van) klager met bijlagen van 6 februari 2021.
2.3 In een e-mailbericht van 2 maart 2021 is de samenstelling van de kamer en de uitspraakdatum aan partijen bekend gemaakt.
2.4 Het hof heeft het beklag in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 In een e-mailbericht van 21 september 2020 verzoekt de zus van klager als zijn gemachtigde aan de deken om aan klager een pro-deo advocaat toe te wijzen. In het e-mailbericht staat dat klager een juridische procedure heeft verloren en dat zij, de zus van klager, op 21 juli 2020 het politiedossier van klager heeft geraadpleegd en daarin belastende zaken heeft ontdekt die aanleiding zijn om een nieuwe juridische procedure te starten.
3.2 In een e-mailbericht van 22 september 2020 heeft de stafjurist van de deken de zus van klager verzocht nadere informatie te verstrekken over het verzoek tot aanwijzing van een advocaat voor klager.
3.3 In een e-mailbericht van 28 september 2020 heeft de stafjurist van de deken aan de zus van
klager onder meer het volgende bericht:
“(…)
Namens de deken, mr. A.B. van Rijn, bevestig ik u ten vervolge op ons telefoongesprek van vanmiddag naar aanleiding van de e-mailcorrespondentie van 22 september 2020 het volgende.
Dank voor de machtiging van uw broer.
U deelde mee dat het arrest, waartegen uw broer cassatie zou willen instellen, dateert van maart 2020. Dit betekent dat de cassatietermijn van drie maanden inmiddels is verstreken en het arrest onherroepelijk is geworden.
De door u vermelde eventuele acties in verband met het opvragen van een dossier bij de politie betreffen geen zaken waarbij de bijstand van een advocaat is voorgeschreven of uitsluitend door een advocaat kan geschieden. Die eventuele zaken komen om die reden niet voor een aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 lid 1 Advocatenwet in aanmerking.
(…) Naar aanleiding daarvan heb ik u medegedeeld dat de deken geen advocaat zal aanwijzen als die niet op een of andere wijze betaald kan worden.
Ik neem zonder andersluidend schriftelijk bericht van u binnen zeven dagen na heden aan dat het voorgaande hetgeen wij besproken hebben juist weergeeft.”
3.4 Op 23 november 2020 heeft de zus van klager aan de deken een e-mailbericht gestuurd met daarbij e-mailcorrespondentie tussen haar en de voormalig advocaat van klager. De zus van klager schrijft dat de voormalig advocaat niets voor klager kan betekenen. Volgens haar hebben sociale raadslieden aangegeven dat klager recht heeft op een herzieningsverzoek bij het gerechtshof en dat voor deze procedure bijstand van een advocaat nodig is. Zij verzoekt de deken aan klager een advocaat toe te wijzen.
3.5 In een e-mailbericht van 26 november 2020 heeft de stafjurist van de deken gereageerd op het e-mailbericht van 23 november 2020 van de zus van klager. De stafjurist schrijft hierin onder meer het volgende:
(…)
U geeft aan voor uw broer een herzieningsprocedure te willen voeren. Het middel van herziening staat in artikel 457 Wetboek van Strafvordering.
Dit artikel luidt als volgt:
(…)
Om een succesvol herzieningsverzoek te kunnen indienen dient sprake te zijn van één van de drie situaties die in het wetsartikel worden genoemd. Indien u meent dat één van die gevallen aan de orde is, dan verneem ik dat graag van u. Is er geen sprake van een van de genoemde situaties, dan zal een herzieningsverzoek geen redelijke kans van slagen hebben.
Uit de van u ontvangen bijlagen bij uw e-mail van 23 november 2020 heb ik slechts kunnen afleiden dat een agent ‘nee’ heeft gezegd waar hij ‘ja’ had moeten zeggen. Uit de van u ontvangen correspondentie kan niet alleen niet worden afgeleid waaruit blijkt dat een agent ‘ja’ had moeten zeggen, waar hij ‘nee’ had moeten zeggen, maar ook niet dat dit een nieuw feit is op basis waarvan een herzieningsverzoek een redelijke kans van slagen heeft.
Indien u uw verzoek wenst te handhaven ontvangt de deken graag kopie van stukken waaruit een en ander blijkt en kopie van het arrest waarvan u voor uw broer herziening wenst aan te vragen.”
3.6 In een e-mailbericht van 30 november 2020 heeft de zus van klager onder meer aan de deken geschreven:
“(…)
1.Mail verkeer bestaande uit mails medio 2016 tussen agent en Vestia ==> hierin wordt gesteld dat mijn broertje uit zijn huis moet ook al hebben ze geen zaak mbt onderhuur. Maar vanwege de verhuiskosten, zij gunnen hem dit niet.
2.(Tijdens een zitting) De rechter had een vriendelijk verzoek aan [jurist van Vestia] om [voormalig medewerker van Vestia] te laten getuigen ook al was ze weg bij Vestia. [jurist van Vestia] wilde dat niet. Uit politiedossier blijkt dat [voormalig medewerker van Vestia] niets meer weet van de situatie ondanks dat zij haar aantekeningen had ontvangen en ingezien. Zij kon zich de situatie niet meer heugen en daarom wilde ze niet komen getuigen.
3. Uit mail verkeer tussen agent, [jurist van Vestia] en haar advocaat, blijkt dat op verzoek van agent een gesprek is aangegaan met de advocaat. Naar mijn mening kan dit niet. Omdat agent een neutraal persoon is, dit had gemeld moeten worden. De agent spreekt van “een verhelderend gesprek”. Mijns inziens had de agent alleen met de politiejuristen mogen praten. Etc..
4. Er is meer want de agent laat natuurlijk niet zien wat zijn eerste mening was.
Ook had de agent de 1e, 3 punten moeten melden bij de rechter. De rechter eindigt altijd met de volgende woorden: “Wilt u nog iets toevoegen aan u verhaal”, hierop had de agent de 1e, 3 punten naar voren moeten halen. Zodat wij allen de kans hadden om door te vragen etc.
(…)
Het hele rechtszaak tegen mijn broer is gebaseerd op list en bedrog. Alles moet doorgenomen worden.
(…)”
3.7 In een e-mailbericht van 30 november 2020 heeft de zus van klager aan de deken een arrest toegezonden van 10 maart 2020 van het gerechtshof Den Haag. Het betreft een civiele zaak tussen klager en zijn verhuurder, een woningbouwvereniging. Het hof heeft in dat arrest het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het vonnis van de kantonrechter hield in ontruiming van de woning en ontbinding van de huurovereenkomst omdat niet vast stond dat klager zijn hoofdverblijf hield in het gehuurde.
3.8 In een brief van 18 december 2020 heeft de deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat aan klager afgewezen.
4 BEOORDELING
Beklag
4.1 Klager voert aan dat hij de deken heeft verzocht om een advocaat aan te wijzen om een herroepingsprocedure te starten. Hij schrijft reeds een bezwaar te hebben ingediend bij het gerechtshof Den Haag en dat de zaak te ingewikkeld is om zonder advocaat te kunnen voeren. Ook is hij van mening dat klager een advocaat nodig heeft om een "eigenverklaring schuld" te verkrijgen. Klager heeft ook mogelijk recht op gesubsidieerde rechtsbijstand. In juli 2020 heeft de zus van klager een cassatieadvocaat gesproken, maar die werkte niet op basis van een toevoeging. Vanaf oktober 2020 heeft de zus van klager contact gehad met een sociaal raadslid en die heeft haar erop gewezen dat er een herroepingsverzoek/herzieningsverzoek kan worden ingediend en dat klager een zaak kan beginnen met betrekking tot onrechtmatige daad. Klager verwijt de deken dat hij hem niet op de mogelijkheid tot een herroepingsverzoek en herzieningsverzoek heeft gewezen en dat hij heeft gezegd dat een procedure starten wegens een onrechtmatige daad niet haalbaar is. Daarnaast schrijft de zus van klager in haar e-mail van 6 februari 2021 dat klager inmiddels een advocaat heeft gevonden, maar klager nog steeds wil dat het hof zijn klacht in behandeling neemt om de handelwijze van de deken te onderzoeken.
Verweer deken
4.2 De deken verwijst in zijn verweerschrift naar zijn brief van 18 december 2020, waarin hij het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat heeft afgewezen. De deken begrijpt het verzoek tot aanwijzing van een advocaat aldus dat het verzoek betrekking heeft op een procedure tot herroeping van het arrest van 10 maart 2020 van het gerechtshof Den Haag. Een herroepingsprocedure moet gestart worden binnen drie maanden na bekendheid met het feit op basis waarvan de herroepingsprocedure wordt ingesteld. De deken stelt dat op 21 juli 2020 de termijn van drie maanden is ingegaan. Op die datum heeft de zus van klager het politiedossier van klager geraadpleegd en heeft zij geconstateerd dat een politieagent niet juist, althans niet volledig heeft verklaard. Op 30 november 2020 heeft de zus van klager aan de deken het arrest van 10 maart 2020 toegestuurd en nadere informatie verstrekt over de gewenste procedure waaruit de deken voor het eerst kon afleiden dat het verzoek betrekking had op een herroepingsprocedure betreffende het arrest van 10 maart 2020. De termijn voor het instellen van een herroepingsprocedure was toen al verstreken. De rechter zal om die reden een vordering tot herroeping niet-ontvankelijk verklaren. Doordat de procedure geen kans van slagen heeft, wijst de deken het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af. Daarnaast heeft de deken gesteld dat, los van het feit dat de termijn voor het instellen van een herroepingsprocedure is verstreken, een herroepingsprocedure ook op inhoudelijke gronden geen redelijke kans van slagen zal hebben. Het is de deken niet gebleken dat is voldaan aan één van de gronden die vereist zijn om met succes een (civiele) herroepingsprocedure in te stellen. Ten slotte schrijft de deken in zijn verweerschrift van 2 februari 2021 nog een laatste grond om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. De deken heeft uit het e-mailbericht van de zus van klager begrepen dat klager voor het indienen van het verzoek een advocaat bereid had gevonden om hem over de zaak te adviseren, maar dat klager zich niet met het standpunt van de advocaat kon verenigen. Artikel 13 lid 1 Advocatenwet is niet geschreven voor de situatie waarin een advocaat negatief over een zaak heeft geadviseerd. Ook op deze grond wijst de deken het verzoek van klager af.
Toetsingskader
4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de rechtszoekende reeds een advocaat heeft gevonden om hem bij te staan in de zaak waarvoor hij een verzoek tot aanwijzing van een advocaat heeft ingediend of als de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Beoordeling
4.4 Het hof begrijpt uit het beklag van klager dat wordt verzocht om aanwijzing van een advocaat om een procedure te starten tot herroeping van het arrest van 10 maart 2020 van het gerechtshof Den Haag. De zus van klager schrijft echter in haar e-mailbericht van 6 februari 2021 aan de griffie van het hof dat klager reeds een advocaat heeft gevonden, maar dat hij toch wenst dat het hof de handelwijze van de deken onderzoekt.
4.5 Nu klager reeds een advocaat heeft gevonden is het hof van oordeel dat klager geen belang (meer) heeft bij de behandeling van zijn aanwijzingsverzoek. Het beklag zal om die reden reeds ongegrond worden verklaard.
4.6 Ook overigens zou het hof het beklag ongegrond hebben verklaard. De deken heeft namelijk terecht de conclusie getrokken dat een door klager gewenste procedure tot herroeping van het arrest van 10 maart 2020 niet-ontvankelijk is. De zus van klager schrijft in haar e-mailbericht van 30 november 2020 dat zij op 21 juli 2020 nieuwe feiten zou hebben ontdekt die de aanleiding waren om een herroepingsprocedure te starten. Dat betekent dat de termijn om een dergelijke procedure te starten is ingegaan op 21 juli 2020 en eindigde op 21 oktober 2020. Toen de deken op 30 november 2020 ervan op de hoogte is gebracht dat het verzoek tot aanwijzing van een advocaat ziet op het instellen van een procedure tot herroeping van het arrest van 10 maart 2020 was de termijn om het rechtsmiddel van herroeping in te stellen al verstreken. De gewenste herroepingsprocedure had reeds om die reden geen redelijke kans van slagen. Daarbij heeft de deken ook terecht aangevoerd dat niet is gebleken dat aan de voorwaarden is voldaan voor een geslaagd beroep op herroeping zodat ook op die grond de deken terecht het standpunt heeft kunnen innemen dat er geen redelijke kans op succes was.
4.7 Het beklag tegen de beslissing d.d. 18 december 2020 van de deken om geen advocaat aan te wijzen in de zin van artikel 13 Advocatenwet zal daarom ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 18 december 2020 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.M. van Amsterdam en I.P.A. van Heijst, leden, en mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 29 maart 2021.