Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-02-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:58
Zaaknummer
20-759/DH/RO
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de eigen advocaat in een bestuursrechtelijke kwestie. Verweerster heeft een bericht van klager met opmerkingen over een ingediend processtuk over het hoofd gezien. Dit is een onzorgvuldigheid waarvoor verweerster verantwoordelijk is. Het is echter ook iets dat iedereen kan overkomen, waarmee de raad rekening houdt bij het bepalen van de op te leggen maatregel. Verweerster heeft verder onvoldoende met klager gecommuniceerd over haar keuze om geen uitstel van de zitting te vragen. Ook dit is een onzorgvuldigheid waarvoor zij verantwoordelijk is. Verweerster kampte in de periode rondom de zitting met ernstige gezondheidsklachten en haar gezondheidssituatie verslechterde in de dagen rondom de zitting met een ziekenhuisopname als gevolg. Ook deze omstandigheden zal de raad meewegen bij de keuze van de op te leggen maatregel. Waarschuwing. Op verzoek van verweerster is de proceskostenveroordeling gematigd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 februari 2021 in de zaak 20-759/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 29 november 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 9 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/65 edg/gh van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 januari 2021. Daarbij was verweerster aanwezig. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de zitting verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 23.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Bij besluit van 26 januari 2017 is klagers uitkering op grond van de Participatiewet ingetrokken over de periode van 10 december 2016 tot en met 11 januari 2017. Bij afzonderlijk besluit van diezelfde datum werd de aan klager betaalde uitkering over de periode van 10 december 2016 tot en met 11 januari 2017 teruggevorderd (hierna: de primaire besluiten). Aan de besluiten lag, zakelijk weergegeven, ten grondslag dat klager in hechtenis zat.
2.3 Op 10 april 2017 is klagers bezwaar tegen de primaire besluiten van 26 januari 2017 ongegrond verklaard.
2.4 Klager heeft beroep ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar. De beroepen zijn op 31 oktober 2017 mondeling behandeld en vervolgens door de rechtbank ongegrond verklaard bij uitspraak van 12 december 2017.
2.5 Na de uitspraak van de rechtbank heeft klager verweerster gevraagd om hem in de uitkeringskwestie bij te staan.
2.6 Op 3 januari 2018 heeft verweerster namens klager hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB). Bovenaan het beroepschrift is vermeld dat het gaat om een “VOORLOPIG BEROEPSCHRIFT (pro forma / op nader aan te voeren gronden)”. Het in het hoger beroep namens klager ingenomen standpunt komt er in de kern op neer dat geen sprake was van rechtmatige vrijheidsontneming. Klager onderging vervangende hechtenis en deze was volgens klager achteraf gezien bovendien onrechtmatig. Klager kon daarom wel aanspraak maken op een uitkering.
2.7 Op 9 januari 2018 heeft klager een e-mail gestuurd naar verweerster. Hij heeft daarin onder meer het volgende geschreven:
“(…) De voorlopige opgaaf Beroepschrift is in grote lijnen wel correct, echter zodra je in detail wilt treden dan zitten er aardig wat incorrectheden in zo voegt u een klaarblijkelijk voorarrest toe die volgens u onterecht was en dat er over en om de 33 dagen meerdere katten zouden zijn overleden, ik zou het houden op 1 poes (…)”
Klager heeft vervolgens een uiteenzetting gegeven over de dood van deze poes en de slechte gezondheid van een kater, over de aanleiding van een voorarrest, het verloop van een strafzaak en de fouten die daarbij volgens klager zijn gemaakt. Klager eindigt de e-mail als volgt:
“lk zal uw voorlopige beroepschrift bijstellen bijwerken en u de gecorigeerde versie toezenden.”
2.8 Op 12 januari heeft klager aan verweerster laten weten dat hij bezig is met “het bijschaven” van het voorlopige beroepschrift. Verweerster heeft die dag als volgt gereageerd:
“Helemaal goed. Ik zie de bijschaving wel tegemoet!”
2.9 Op 14 januari 2018 heeft klager het volgende geschreven aan verweerster:
“(…) bij deze reeds het aangepaste verweerschrift, welke u wellicht zelf nog kunt aanpassen aanvullen.
Bijgaand een besluit van het College inzake de aanvraag BB Vaste lasten 33 dagen waar op blz 3 staat : Ten overvloede zij vermeld, dat de aanvraag voor bijzondere bijstand, die hier aan de orde is, ziet op de periode van 10 December 2016 t/m 11 Januari 2017 etc etc
Stukje verderop staat hetvolgende : toen deze detentie medio januari 2017 bij ons bekend is geworden hebben wij, ons besluit van 26 Januari 2017 (“HET RECHT OP”) de uitkering aangepast.
Ik neem aan dat dat voldoende ondersteuning biedt op het ingehouden bedrag van 348,73 Euro over de maand Jan (…) 2017 om dat mee te laten dingen in de beoordeling van het stopzetten van de uitkering.
Verders zal ik diverse bijlagen toesturen mede dat de Rechtbank (…) het boetekleed aantrekt. ongeacht het fe(…) ze het inkomen willen vergoeden.
Opvolgend dus nog enkele mails tot 5 mb aan bijlagen welke ik nog even zal sorteren.”
2.10 Op 19 februari 2018 heeft de gemeente een verweerschrift ingediend bij de CRvB.
2.11 Op 26 augustus 2019 is namens verweerster het volgende bericht naar klager gestuurd:
“(…) Hierbij bericht ik u dat [verweerster] wegens gezondheidsredenen morgen niet naar de zitting in uw zaak kan gaan bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Ik heb een bericht hierover aan de Centrale Raad gezonden. Omdat door [verweerster] alles reeds was aangevoerd is om de uitspraak verzocht. Zodra de uitspraak in ons bezit is, verneemt u nader. (…)”
2.12 Het hoger beroep is door de CRvB mondeling behandeld op 27 augustus 2019. Klager en verweerster waren niet aanwezig op de zitting.
2.13 Op 8 oktober 2019 heeft de CRvB de uitspraak van de rechtbank van 12 december 2017 bevestigd.
2.14 Op 14 oktober 2019 om 15.57 uur heeft verweerster de uitspraak van de CRvB naar klager gestuurd, zonder toelichting. Klager heeft dezelfde dag om 22.12 uur gereageerd met een aantal vragen over de procedure en de uitspraak. Om 23:02 uur heeft verweerster als volgt geantwoord:
“CRvB is de hoogste instantie in Nederland voor bestuursrecht en het is geen vereenvoudigde uitspraak.
De CRvB neemt alles wat in eerste aanleg is aangevoerd mee in de beoordeling, het is namelijk een volledige herbeoordeling, dus ook alles wat u heeft aangevoerd.
In het bestuursrecht kan iedereen zelf procederen en aangezien u het zo te lezen beter weet en meer kennis heeft zou ik als ik u was in het bestuursrecht voortaan maar zelf procederen. Dat is ook precies wat minister Dekker wenst. Ik doe alleen gefinancierde rechtsbijstand en ben geen commercieel advocaat, zodat ook ik binnenkort wordt wegbezuinigd. Jammer dat de enige briljante advocaat in uw kring geen toevoegingen meer doet, waarschijnlijk omdat deze financieel niets opleveren. Als ik het goed lees is hetvoor u geen gemis dat ik word wegbezuinigd, omdat ik in uw visie toch maar een waardeloze advocaat ben. Dan is dat probleem ook opgelost. U hoeft zich in ieder geval niet meer tot mijn kantoor te wenden.”
2.15 Op 15 oktober 2019 om 00.21 uur heeft klager verweerster gevraagd om toezending van stukken. Verweerster heeft dezelfde dag om 9.28 uur het volgende aan klager geschreven:
“(…) Ik heb uw stukken bijgevoegd. Ik was zeker voornemens om naar uw zitting te gaan, ik kamp echter momenteel met mijn gezondheid en aangezien ik last van hartfalen heb redde ik het niet daarom helaas niet redde om naar de zitting te gaan. Ik heb dit gemeld aan de CRvB, verder uitstel zou weer maanden vertraging opleveren en was niet nodig, er waren geen vragen meer en het dossier was uitgebreid genoeg om een oordeel te vellen. (…)”
2.16 Op 15 oktober 2019 om 11.46 uur heeft klager nogmaals verschillende vragen aan verweerster voorgelegd over zijn geschil met de gemeente. Verweerster heeft om 15.38 uur gereageerd met een toelichting op het oordeel van de CRvB. Aan het slot van haar bericht heeft verweerster het volgende geschreven:
“(…) De bestuursrechtelijke kwestie voorleggen aan de Hoge Raad wordt m.i. moeilijk. De CRvB is niet voor niets de hoogste rechter in bestuursrechtszaken. Alleen bij bijvoorbeeld het begrip gezamenlijke huishouding is bijvoorbeeld de de weg naar de Hoge Raad ook mogelijk. Alleen wanneer de Centrale Raad van Beroep een aantal specifiek genoemde wetsbepalingen heeft genegeerd of verkeerd toegepast is cassatie mogelijk. U moet dan dus de wetsartikelen noemen die worden genegeerd of naar uw mening verkeerd worden toegepast. Een klacht indienen bij de Europese commissie bij inbreuk op EU-wetgeving (zie klachtenformulier bij inbreuk op EU-wetgeving Europan Commission) of een klacht bij het Europese Hof voor de rechten van de Mens tegen de Staat der Nederlanden? (…)”
2.17 Uit het dossier blijkt dat verweerster in of omstreeks november 2019 voor het eerst kennis heeft genomen van de hiervoor in 2.9 bedoelde e-mail van 14 januari 2019.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft de correcties die klager heeft gegeven naar aanleiding van het concept beroepschrift voor de CRvB genegeerd en zij heeft het beroepschrift vervolgens zonder de toestemming van klager ingediend.
b) Verweerster was niet aanwezig bij de zitting van de CRvB en vroeg ook geen uitstel voor de behandeling ter zitting.
c) Verweerster heeft klager onvoldoende geïnformeerd over de rechtsmiddelen tegen de uitspraak van de CRvB, nadat de deze uitspraak had gedaan.
3.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat in de kern om de kwaliteit van de door verweerster aan klager geleverde diensten.
5.2 Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.
Klachtonderdeel a)
5.3 Tussen partijen staat vast dat de e-mail van klager van 14 januari 2018 aan de aandacht van verweerster is ontsnapt. Verweerster heeft erkend dat dit fout was. De raad is van oordeel dat sprake is van een onzorgvuldigheid die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. De raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit de e-mails van partijen van 9 en 12 januari 2018 blijkt dat verweerster ervan op de hoogte was dat klager zijn op- en aanmerkingen met haar wilde delen. Klachtonderdeel a is daarom gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.4 Uit de processtukken en de verklaring van verweerster op de zitting is de raad gebleken dat verweerster in de dagen voor de zitting kampte met ernstige gezondheidsproblemen, die haar belemmerden om haar werk uit te voeren. Uiteindelijk is verweerster met spoed opgenomen in het ziekenhuis. Dit was, volgens de verklaring van verweerster, echter na de dag van de zitting. Uitgaand van de verklaring van verweerster heeft de raad geen grond om aan te nemen dat zij in de dagen voor de zitting niet in staat was om een nadere instructie te geven aan haar kantoorgenoot. Verweerster had het naar het oordeel van de raad ertoe moeten leiden dat klager uitvoeriger informatie had gekregen. Zo had klager gewezen moeten worden op de mogelijkheden van niet, althans niet met een advocaat, verschijnen op de zitting of het vragen van uitstel van de zitting. Klager had ook gewezen moeten worden op de gevolgen van deze beide opties. Gesteld noch gebleken is dat klager over dit alles is geïnformeerd vóór de zitting bij de CRvB.
5.5 Volgens de verklaring die verweerster op de zitting bij de raad heeft gegeven had zij een goede reden om geen uitstel te vragen. Bij uitstel was volgens verweerster namelijk aannemelijk dat klager in de procedure bij de CRvB niet-ontvankelijk verklaard zou worden en daarmee geen principiële uitspraak gedaan zou worden. Het sturen van een waarnemer kon volgens verweerster achterwege blijven, omdat in het procesdossier alles al was gezegd. Daargelaten of deze stellingen juist zijn, had het op de weg gelegen van verweerster om dit alles aan klager duidelijk te maken, bij voorkeur schriftelijk. Verweerster had dat, gelet op haar medische toestand, ook nog kunnen doen toen zij voldoende hersteld was om haar werk te hervatten. Zij heeft dit echter nagelaten en de raad komt daarom tot het oordeel dat verweerster klager onvoldoende heeft geïnformeerd over het besluit om geen waarnemer naar de zitting te sturen en om niet om uitstel te vragen. Klachtonderdeel b is daarom gegrond.
Klachtonderdeel c)
5.6 Op 14 oktober 2018 heeft verweerster de beslissing van de CRvB naar klager gestuurd. Aanvankelijk heeft verweerster daarbij geen toelichting gegeven. Deze toelichting heeft zij een dag later alsnog gegeven, nadat klager vragen aan haar stelde over de beslissing. De raad verwerpt de stelling van klager dat verweerster hem ten onrechte niet heeft gewezen op rechtsmiddelen. De raad is met verweerster van oordeel dat van een advocaat niet kan worden verwacht dat deze de cliënt wijst op mogelijke rechtsmiddelen die geen reële kans van slagen hebben. Verweerster heeft bovendien op 15 oktober 2018 de mogelijke rechtsmiddelen en de kans van slagen daarvan aan klager voorgelegd. De raad is daarom van oordeel dat verweerster klager op dit punt voldoende en tijdig heeft geïnformeerd. Klachtonderdeel c is daarom ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft een bericht van klager met opmerkingen over een ingediend processtuk over het hoofd gezien. Dit is een onzorgvuldigheid waarvoor verweerster verantwoordelijk is. Het is echter ook iets dat iedereen kan overkomen, waarmee de raad rekening zal houden bij het bepalen van de op te leggen maatregel.
6.2 Verweerster heeft verder onvoldoende met klager gecommuniceerd over haar keuze om geen uitstel van de zitting te vragen. Ook dit is een onzorgvuldigheid waarvoor zij verantwoordelijk is. Verweerster kampte in de periode rondom de zitting met ernstige gezondheidsklachten en haar gezondheidssituatie verslechterde in de dagen rondom de zitting met een ziekenhuisopname als gevolg. Ook deze omstandigheden zal de raad meewegen bij de keuze van de op te leggen maatregel.
6.3 De raad is gelet op dit alles van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend is.
6.4 Verweerster heeft de raad gevraagd om een eventueel op te leggen proceskostenveroordeling te matigen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij van de Raad voor Rechtsbijstand minder heeft ontvangen voor de zaak van klager dan de maximale proceskostenveroordeling bedraagt, dat de inkomsten van een toevoegingsadvocaat niet altijd in verhouding staan tot de inspanningen die zij leveren voor hun cliënten en dat deze inkomsten als gevolg van de coronacrisis onder druk zijn komen te staan.
6.5 De raad ziet gelet op de verhouding tussen de inkomsten die verweerster heeft ontvangen voor de zaak van klager, € 800,-, en de volledige proceskosten, € 1.250,-, grond om deze proceskosten te matigen tot de helft.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 375,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 250,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 625,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a en b gegrond;
- verklaart klachtonderdeel c ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 625,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2021.