Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:63

Zaaknummer

20-996/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 10 februari 2021 in de zaak 20-996/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

M.M. T(...)

wonende te (…)

klaagster

gemachtigde: J.W. T(...)

 

over:

 

mr. (…)

advocaat te (…)

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 2 december 2020 met kenmerk K021 2020 ar/jh, door de raad ontvangen op 4 december 2020, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    De heer P(...), cliënt van verweerster (hierna: P(...)), is in 2005 in een woning van de heer B. van der H(...) gaan wonen tegen een vergoeding van € 150,- per maand.

1.2    De heer B. van der H(...) is op 9 maart 2008 overleden.

1.3    Een van de vijf erfgenamen van B. van der H(...) was zijn zus, mevrouw D. van der H(...). Mevrouw D. van der H(...) is gestorven, uit het dossier blijkt niet wanneer. Mevrouw D. van der H(...) was gehuwd met de heer H.A.J. T(...). Haar erfgenamen zijn M(...) T(...) en H(…) T(...). M(...) T(...) is gehuwd met mevrouw M.M. T(...)-K(…), klaagster. 

1.4    P(...) heeft de erfgenamen gedagvaard. Zijn vordering strekte tot het verkrijgen van toegang tot de woning. De kantonrechter heeft de vordering bij vonnis van 23 juli 2009 in relatie tot drie van de vijf erfgenamen, mevrouw D. van der H(...) en de heren D en Th. van der H(...), toegewezen. De (veroordeelde) erfgenamen werden in de procedure bijgestaan door klaagster.

1.5    Op 29 juli 2009 heeft P(...) aangifte gedaan van diefstal van zijn eigendommen uit de woning.

1.6    P(...) heeft klaagster, de heren D. en Th. van der H(...), M(...) T(...) en H(…) T(...) gedagvaard en, zakelijk weergegeven, vergoeding gevorderd in verband met het onrechtmatig leeghalen van de woning en het aldus wegnemen van de eigendommen van P(...). Bij vonnis van 16 december 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat klaagster onrechtmatig heeft gehandeld jegens P(...) door zijn goederen uit de woning weg te halen. De rechtbank heeft vervolgens een deskundige benoemd die onderzoek heeft gedaan naar de waarde van de goederen van P(...). Bij eindvonnis van 8 november 2017 heeft de rechtbank klaagster veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 27.930,- aan P(...).

1.7    Klaagster en de heer P(...) hebben hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank. Het gerechtshof heeft het oordeel van de rechtbank bij arrest van 23 juli 2019 bekrachtigd.

1.8    Op 5 september 2019 heeft de deurwaarder het arrest van 23 juli 2019 op verzoek van P(...) betekend aan klaagster.

1.9    Op 20 februari 2020 heeft de deurwaarder op verzoek van P(...) aan klaagster en haar echtgenoot “een proces-verbaal houdende relaas van executoriaal beslag op het onverdeelde aandeel van de beslagene in de nalatenschap van [H.A.J.] T(...)” betekend.

1.10    Op 30 januari 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

1)    In het betekeningsexploot van 5 september 2019, waarbij ten laste van klaagster executoriaal beslag is gelegd op een woning, zijn de adresgegevens van P(...) niet juist zijn vermeld.

2)    In het exploot van 20 februari 2020 zijn de persoonsgegevens van klaagster onjuist vermeld.

3)    Aan het arrest van 23 juli 2019 kan geen gevolg kan worden gegeven, omdat dit arrest is betekend op 5 september 2019, terwijl de zaak op de rol stond van 8 oktober 2019.

4)    In het arrest van 23 juli 2019 is een onjuiste kostenveroordeling opgenomen, zodat van een executoriale titel geen sprake is.

5)    De executietermijn van 14 dagen is verstreken, zodat er ook daarom geen sprake is van een executoriale titel.

Volgens klaagster staat op pagina 17 van het arrest van 23 juli 2019 heel duidelijk dat de bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak moeten zijn voldaan.

6)    Er sprake is van een onrechtmatige daad omdat betekening heeft plaatsgevonden bij A(…) Nederland BV terwijl klaagster daarmee geen rechtsverhouding heeft.

Volgens klaagster heeft de deurwaarder namens P(...) loonbeslag gelegd op het loon van M(...) T(...) bij A(…) Nederland BV. M(...) T(...) is echter niet bij A(…) Nederland BV in dienst. Daarnaast zijn klaagster en M(...) T(...) niet in gemeenschap van goederen gehuwd, zodat M(...) T(...) niet aansprakelijk is voor de schulden van klaagster.

7)    Verweerster had geen recht om beslag te laten leggen op eerdergenoemde woning, omdat er uit het exploot van 5 september 2020 niet blijkt dat sprake is van een executoriale titel en de vordering voorts niet is omschreven.

8)    Er is geen recht om beslag te leggen op de woning te V, omdat in het exploot niet is vermeld dat er een executoriale titel bestaat, de vordering niet is beschreven, klaagster en M(...) T(...) geen vast woon- en verblijfplaats hebben en niet in gemeenschap van goederen gehuwd zijn. Er is sprake van een onrechtmatige daad.

9)    Er heeft ten onrechte betekening plaatsgevonden, omdat klaagster met genoemde woning niets van doen heeft en klaagster en haar echtgenoot geen vaste woon- en verblijfplaats hebben in Nederland.

M(...) T(...) heeft de nalatenschap van zijn vader niet aanvaard. Het huis bevindt zich in de onverdeelde boedel, klaagster is geen erfgenaam. P(...) had niet het recht om beslag te leggen op de woning en om het door de bank te laten verkopen.

10)    Er in strijd is gehandeld met het Burgerlijk Wetboek. Er is een niet bestaande executoriale titel gehanteerd en er zijn onjuiste gegevens verstrekt, zodat sprake is van 'horizontale fraude'.

Volgens klaagster is bij de politie aangifte gedaan. Het openbaar ministerie heeft de zaak “opgepakt en gevoegd bij het grote fraudeonderzoek”.

11)    Er is 'gehandeld met gefingeerde documenten om beslag te leggen', nu is gebleken dat het arrest van 23 juli 2019 en de uitspraak in eerste aanleg van 8 november 2017 niet bestaan.

12)    Verweerster heeft een kopie van de huwelijksakte van klaagster opgevraagd, waaruit blijkt dat klaagster in gemeenschap van goederen is getrouwd.

2.2        De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdelen 1) en 2)

4.3    Klachtonderdelen a en b gaan over fouten in documenten die door de deurwaarder zijn opgesteld. Het gaat niet om gedragingen van verweerster. De klachtonderdelen a en b zijn daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 3)

4.4    Verweerster heeft aangevoerd dat de zaak voor arrest stond op 8 oktober 2019, maar dat het gerechtshof bij vervroeging op 23 juli 2019 arrest heeft gewezen.

4.5    Daargelaten dat het moment waarop het gerechtshof arrest wijst buiten de invloedssfeer van advocaten ligt, heeft de uitspraakdatum geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid ervan of de executiemogelijkheden. De stelling van klaagster die aan klachtonderdeel c ten grondslag ligt is ongefundeerd en bevat bovendien geen verwijt jegens verweerster. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 4)

4.6    Klaagster stelt dat het gerechtshof bij de begroting van de proceskosten is afgeweken van het liquidatietarief. Daargelaten of deze stelling juist is, gaat het om een door het gerechtshof begrote en opgelegde proceskostenveroordeling. Een eventueel daarbij gemaakte fout valt een betrokken advocaat niet aan te rekenen. Klachtonderdeel d is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 5)

4.7    Daargelaten dat de termijn die in het arrest van 23 juli 2019 ziet op de door P(...) te verrichten betaling(en), vervalt na het verstrijken van die termijn niet het recht op executie van het arrest. Klachtonderdeel e is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 6)

4.8    De voorzitter begrijpt dat klaagster zich op het standpunt stelt dat verweerster onzorgvuldig en onbetamelijk heeft gehandeld, omdat er beslag is gelegd ten laste van een persoon, M(...) T(...), op wie geen plicht tot betaling rust en bovendien onder een bedrijf, A(…) Nederland BV, dat op geen enkele wijze betrokken is bij de kwestie.

4.9    Verweerster heeft aangevoerd dat zij A(…) Nederland BV niet kent. Volgens verweerster waren geen inkomsten van klaagster bekend en is naar andere verhaalsmogelijkheden gezocht. De deurwaarder is daarbij uitgekomen bij klaagsters echtgenoot M(...) T(...) en heeft beslag gelegd op zijn salaris. Dit is volgens verweerster conform de mogelijkheden die de wet biedt.

4.10    De voorzitter overweegt dat het leggen van executoriaal beslag onder een derde, zoals een werkgever, geoorloofd is als er een redelijk vermoeden is dat een vordering via deze derde geïnd kan worden. In aanmerking genomen dat het karakter van (executoriaal) beslag meebrengt dat vooraf doorgaans geen overleg plaatsvindt met de partij die beslagen zal worden, kan achteraf blijken dat de derde beslagene geen betrokkenheid heeft waardoor het beslag geen doel treft. Dit betekent echter niet zonder meer dat het beslag onrechtmatig is. Van de omstandigheid dat de deurwaarder in opdracht van verweerster, namens haar cliënt, executoriaal beslag heeft gelegd dat geen doel heeft getroffen kan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel f is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 7)

4.11    Het beslagexploot van 5 september 2020 houdt verband met de executoriale titel die het arrest van 23 juli 2019 heeft opgeleverd. Klachtonderdeel f is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 8)

4.12    Verweerster heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het beslag op de woning valt binnen de wettelijke mogelijkheden.

4.13    De voorzitter heeft op grond van het over en weer gestelde geen grond om aan te nemen dat verweerster met het beslag op de woning onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld jegens klaagster. Klachtonderdeel h is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen 9)

4.14    Verweerster heeft aangevoerd dat beslag is gelegd op het kindsdeel dat M(...) T(...) na het overlijden van zijn vader H.A.J. T(...) toekomt, omdat beslag op het salaris van M(...) T(...) geen doel trof. Het beslag op de woning valt volgens verweerster binnen de wettelijke mogelijkheden. Het exploot is volgens verweerster verder voldoende duidelijk. Volgens verweerster heeft de deurwaarder door raadpleging van het huwelijksgoederenregister vastgesteld dat klaagster en M(...) T(...) in gemeenschap van goederen gehuwd zijn.

4.15    De voorzitter kan op grond van het over en weer gestelde niet vaststellen dat op onrechtmatige gronden beslag is gelegd op een woning, laat staan dat sprake is van onbetamelijk handelen van verweerster in verband met dit beslag. Klachtonderdeel 9 is kennelijk ongegrond.

 Klachtonderdeel 10)

4.16    Dit klachtonderdeel is onvoldoende feitelijk onderbouwd. De voorzitter verwijst naar dat wat hiervoor bij de andere klachtonderdelen is overwogen over het arrest van het gerechtshof en de executiemaatregelen die getroffen zijn. Op grond van dat alles is ook klachtonderdeel 10 kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 11)

4.17    Aan dit klachtonderdeel ligt de veronderstelling ten grondslag dat de uitspraken van 8 november 2017 en 23 juli 2019 niet rechtsgeldig zijn. Deze veronderstelling is ongegrond. Dit betekent dat klachtonderdeel 11 kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel 12)

4.18    De voorzitter overweegt dat het tot de vrijheid van een advocaat behoort om, in het kader van bijvoorbeeld executiemaatregelen, een huwelijksakte van een wederpartij op te (laten) vragen. Dit betekent dat ook klachtonderdeel 12 kennelijk ongegrond is.

Slotsom

4.19    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j van de Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021.