Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-04-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:59

Zaaknummer

200251

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij over onnodig grievende uitlatingen over klaagster in een brief aan de rechtbank. Raad heeft de klacht gegrond verklaard, aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd en hem veroordeeld in het griffierecht, de reiskosten en de proceskosten. Naar het oordeel van de raad kan de passage uit verweerders brief niet anders worden begrepen dan dat de door verweerder genoemde slechte eigenschappen wel degelijk een verwijzing zijn naar klaagster. Evenmin is gebleken dat cliënt van verweerder bij het bezigen van deze bewoordingen een functioneel belang had. Het bezigen van dergelijke kwalificaties zonder dat deze een redelijk doel dienen, past een behoorlijk handelend advocaat niet. Dat verweerder de bewuste passage heeft ingetrokken en zijn verontschuldigingen aan klaagster heeft aangeboden, maakt dit niet anders.  Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad, met veroordeling van verweerder in de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

BESLISSING

van 9 april 2021

in de zaak 200251

naar aanleiding van het hoger beroep van :

verweerder

tegen

klaagster

 

1        DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van 12 oktober 2020 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 20-425/DB/ZWB). In deze beslissing is de klacht van klaagster gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld in de betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

Deze beslissing is als ECLI:NL:TADRSHE:2020:78 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het beroepschrift van verweerder tegen deze beslissing is op 10 november 2020 per fax/e-mail en op 11 november 2020 per post ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier van het hof:

-        de stukken van de raad;

-        het verweerschrift van de gemachtigde van klaagster, mr. A.J.M. van der Borst.

2.3        Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 5 februari 2021. Daar is verweerder verschenen. Klaagster en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

 

3        KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. Verweerder heeft zich in een passage in zijn brief aan de rechtbank van 31 januari 2020 onnodig grievend, onbetamelijk en verwerpelijk jegens klaagster uitgelaten. Volgens klaagster laat de tekst van de brief van verweerder er geen enkel misverstand en twijfel over bestaan dat de diskwalificaties op klaagster slaan. Het standpunt van verweerder is juist geen reden om zijn excuses, die namelijk niet oprecht zijn, te aanvaarden.

 

4        FEITEN

In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.

 

5        BEOORDELING

inhoudelijk

5.1        Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de beroepsgronden van verweerder en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

proceskosten

5.2        Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:                                                                                                                                 

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

b) € 750,- kosten van de Staat.

5.3        Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van

€ 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van 12 oktober 2020 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 20-425/DB/ZWB;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van

€ 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Deze beslissing is gewezen door  mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.A. Wabeke en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J.M. Lauvenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.

griffier        voorzitter

De beslissing is verzonden op 9 april 2021.