Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-04-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:57
Zaaknummer
210076
Inhoudsindicatie
Hoger beroep in strijd met appelverbod. Geen schending fundamentele rechtsbeginselen. Niet ontvankelijk.
Uitspraak
BESLISSING
van 9 april 2021
in de zaak 210076
naar aanleiding van het beroep van:
klager
tegen
verweerster
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
Het Hof van Discipline (hierna: het hof) verwijst naar de verzetsbeslissing van 1 maart 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 20-491/DH/RO). In deze beslissing is het verzet tegen de voorzittersbeslissing van de raad van 2 september 2020 in de door klager tegen verweerster ingediende klacht ongegrond verklaard.
De voorzittersbeslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2020:139 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. De verzetsbeslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2021:40 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van klager tegen de verzetsbeslissing is op 2 maart 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof e-mailberichten (al dan niet met bijlagen) van klager van 3 maart 2021, 4 maart 2021, 8 maart 2021, 9 maart 2021, 10 maart 2021 en 11 maart 2021.
2.3 In een e-mailbericht van 15 maart 2021 heeft de griffie van het hof aan klager de samenstelling van de kamer en de uitspraakdatum bekend gemaakt.
2.4 De zaak is in raadkamer behandeld.
3 BEOORDELING
3.1 Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan, overweegt het hof als volgt.
3.2 Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de raad van discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet tegen een beslissing van de voorzitter van die raad, die inhoudt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is, kennelijk ongegrond is dan wel is afgewezen omdat de klacht van onvoldoende gewicht is. Deze onmogelijkheid in hoger beroep te komen wordt het appelverbod genoemd.
3.3 Deze bepaling lijdt slechts uitzondering indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces omdat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken.
3.4 Het hof begrijpt uit de stellingen van klager dat hij van mening is dat verweerster tijdens de videozitting bij de raad onjuiste mededelingen heeft gedaan over het niet beschikken over een dossier, het door klager niet verschuldigd zijn van proceskosten en het aantal opvolgend bewindvoerders. Klager zou tijdens de videozitting niet zijn gevraagd om toelichting door de raad en mocht naar eigen zeggen slechts een korte pleitnota indienen. Ook zou klager benadeeld zijn door de omstandigheid dat de voorzitter die de voorzittersbeslissing heeft gegeven, eerder in de hoedanigheid van voorzitter van de klachtencommissie heeft geoordeeld dat nieuwe bejegeningsklachten van klager tegen medewerkers van de griffie niet meer in behandeling zullen worden genomen.
3.5 Het hof begrijpt de eerste stelling van klager aldus dat hij bedoeld heeft aan te voeren dat sprake is geweest van schending van fundamentele rechtsbeginselen, meer in het bijzonder schending van het beginsel van hoor en wederhoor, overweegt het hof als volgt.
3.6 Het recht op hoor en wederhoor houdt in dat partijen over en weer in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten, zich uit te laten over elkaars standpunten, en over alle stukken die in de procedure in het geding zijn gebracht. In het geval van de onderhavige procedure heeft in dit verband een videozitting plaatsgevonden. Niet gebleken is dat klager zijn standpunten tijdens deze videozitting niet naar voren heeft kunnen brengen en/of dat hij zich niet over het standpunt van verweerster heeft kunnen uitlaten. Blijkens het proces-verbaal van de videozitting is klager immers zowel aan het begin van de zitting als aan het einde ervan in de gelegenheid gesteld om een toelichting te geven op zijn verzetschrift respectievelijk op het verweer van verweerster. De raad is vervolgens op basis hiervan tot een oordeel gekomen. Het beroep op schending van het beginsel van hoor en wederhoor treft dan ook geen doel.
3.7 Ten aanzien van klagers tweede stelling, dat de voorzitter die de voorzittersbeslissing heeft gegeven niet vrij stond, overweegt het hof dat klager zijn bezwaar hieromtrent reeds eerder, in elk geval in verzet naar voren had kunnen en moeten brengen. Dat is blijkens het verzetschrift van klager, de door hem ingediende pleitnota en het proces-verbaal van de videozitting niet gebeurd. Wat daar ook van zij, dit bezwaar van klager tegen de persoon van de voorzitter van de Raad vanwege diens eerdere bemoeienis met de bejegeningsklachten levert geen grond voor doorbreking van het appelverbod op.
3.8 Het komt het hof voor dat het beroep van klager is terug te voeren op het feit dat hij het niet eens is met de inhoud van de beslissing van de raad, zowel waar het de inhoud als de motivering van die beslissing betreft. Deze (motiverings)klachten raken geen fundamentele rechtsbeginselen maar de inhoudelijke beslissing van de zaak. Dergelijke klachten leveren geen grond op voor doorbreking van het appelverbod (vergelijk: HvD 28 augustus 2017, 170107, 170108 en HR 23 juni 1995, NJ 1995/661).
3.9 De slotsom is dat klager geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen waaruit volgt dat hij bij de raad geen eerlijk proces heeft gehad. Het hof concludeert dan ook dat het appelverbod niet kan worden doorbroken. Klager zal in zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 maart 2021, gewezen onder nummer 20-491/DH/RO.
Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. E.W. de Groot en E.L. Pasma, leden, en mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 9 april 2021.