Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:51

Zaaknummer

20-712/DH/DH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening in alle onderdelen ongegrond. Niet gebleken dat verweerder onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat een vordering van klager niet verder is opgepakt. Verweerder is voldoende serieus omgegaan met de zorgen die klager geuit heeft, waarbij wordt opgemerkt dat klager in zijn berichten onvoldoende expliciet heeft aangegeven dat hij verweerder (mede) verantwoordelijk achtte voor de bij klager ontstane zorgen over de zaak.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 maart 2021 in de zaak 20-712/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

gemachtigde: mr. E.W. Bosch

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 21 augustus 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 7 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K179 2019 ar/jh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de (video)zitting van de raad van 1 februari 2021. Daarbij waren klager, verweerder en zijn gemachtigde aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 (inhoudelijk) en 1 tot en met 10 (procedureel).

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    In oktober 2015 is de echtscheiding tussen klager en mevrouw B (hierna: de vrouw) uitgesproken. Klager en de vrouw hebben twee minderjarige kinderen.

2.3    Op basis van een tussen klager en de vrouw getroffen regeling, vastgelegd in een convenant en ouderschapsplan, heeft de rechtbank bij beschikking van 28 oktober 2015 onder meer bepaald dat klager maandelijks partner- en kinderalimentatie verschuldigd is. De rechtbank heeft daarnaast een zorg- en contactregeling vastgesteld.

2.4    De nieuwe partner van klager, mevrouw O (hierna: de nieuwe partner) heeft drie minderjarige kinderen. Sinds november 2017 is klager de stiefvader van deze drie kinderen.

2.5    Klager heeft verweerder gevraagd om bijstand in verband met zijn wens om de partneralimentatie te wijzigen. Op 5 februari 2018 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. Verweerder heeft in zijn brief uiteengezet welke gegevens hij nodig heeft van klager en dat hij op basis van die gegevens “zal (…) gaan rekenen”. Verweerder heeft geschreven dat hij naar aanleiding van zijn berekening met klager zal “bespreken wat de consequenties zijn voor de partneralimentatie en mogelijk ook de kinderalimentatie”. In de opdrachtbevestiging is tevens het uurtarief van verweerder van € 210,- benoemd.

2.6    Op 26 april 2018 is namens verweerder een conceptverzoekschrift voorzien van een toelichting en enkele vragen en opmerkingen naar klager gestuurd met het verzoek om te reageren.

2.7    Op 2 mei 2018 heeft verweerder namens klager een verzoek ingediend dat strekt tot, zakelijk weergegeven, wijziging van de omgangsregeling en nihilstelling dan wel verlaging van de partneralimentatie. Het verzoekschrift en de bijlagen vormen onderdeel van het klachtdossier in deze zaak. De vrouw heeft een zelfstandig verzoek tot verhoging van de kinderalimentatie ingediend.

2.8    De zaak is op 30 november 2018 mondeling behandeld. Klager was daarbij aanwezig, bijgestaan door verweerder. De pleitnota die verweerder op de zitting heeft voorgedragen vormt onderdeel van het klachtdossier.

2.9    Bij beschikking van 11 januari 2019 heeft de rechtbank het verzoek van klager tot verlaging van de partneralimentatie afgewezen. Het verzoek van de vrouw tot verhoging van de kinderalimentatie is toegewezen. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:

“(…) Het voorgaande betekent dat er geen behoefte resteert van de stiefkinderen waarin de vader zou moeten voorzien en dat de vader zijn volledige draagkracht kan aanwenden voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kinderen]. (…)”

2.10    Op 17 januari 2019 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“(…) We zijn benieuwd. Het traject heeft tot nu toe al veel geld gekost; we willen voorkomen dat we verrast worden. Je was al begonnen met de analyse; we nemen aan omdat je vanuit je professie het dramatische oordeel wil begrijpen en doorgronden. Graag willen we een indicatie van wat het hoger beroep gaat kosten.

Daarnaast willen we kritisch meelezen en feedback geven op het in te leveren stuk, inclusief de 10 minuten pitch voor de rechter. (…) Het je een laatste versie van het appelschrift? We geven uiterlijk morgen onze feedback.

Onderstaande het concept bericht om [de vrouw] te laten weten dat we in beroep gaan. Dekt dit zo de lading en is dit wat je bedoelde? (…)”

2.11    Op 27 januari 2019 heeft klager onder meer het volgende aan verweerder geschreven:

“(…) Er zijn ontzettend veel fouten gemaakt en er is ontzettend veel rework nodig.

Om misverstanden te voorkomen: graag alleen uren schrijven voor vooraf met mij afgestemde activiteiten/werkzaamheden. (…)”

2.12    Op 28 januari 2019 heeft klager onder meer het volgende aan verweerder geschreven:

“(…) Dank voor je mail. (…)

Je was inderdaad al begonnen, maar dat deed je uit eigen beweging en zonder te weten of ik in hoger beroep wilde. Begrijp me niet verkeerd; ik begrijp dat je er al werk in hebt zitten en dat je net zoals als wij met stomheid was geslagen door het vonnis en derhalve al van je af begon te schrijven zoals je zelf aangaf. lk had daar echter geen opdracht toe gegeven. Om misverstanden te voorkomen ontvang ik deze week graag een specificatie van werkzaamheden, uren en bijbehorende kosten/rekening tot nu toe. Ook bespreek ik graag waar eventueel meerwerk en uren in gaan zitten.

lk kan het niet anders zeggen dan dat deze rechtsgang me mede door m.i. grove nalatigheden en (reken)fouten me ontzettend veel kost en heeft gekost. Niet alleen financieel. lk speel nu daarom erg kort op de bal, ook v.w.b. waarvoor ik jouw expertise inzet. Hopelijk begrijp je dat.

Verder valt me op dat belangrijke vragen die ik stel, onbeantwoord blijven. Dit zijn de vragen omtrent oa het verhalen van advocaatkosten en of ik de rekening van de terugbetaling van zgn. te weinig betaalde kinderalimentatie moet voldoen in de huidige situatie dat we in hoger beroep gaan i.v.m grove nalatigheden in de berekening van de kinder- en partneralimentatie. Zou je op deze vragen nog antwoord willen geven of willen aangeven wanneer je dat doet? Ook wil ik opmerken dat veel inhoudelijke punten die ik had aangeleverd ook niet zijn verwerkt in de pleitnota. (…)”

2.13    Op 30 januari 2019 heeft klager het volgende geschreven aan verweerder:

“(…) In de bijlage mijn opmerkingen bij het vonnis.

Heb het getekende scheidingsplan er ook bij gedaan. [Nieuwe partner] stuurt je nog de verhaallijn die gevolgd zou moeten worden. Het is echt van belang dat we een brief naar haar sturen over haar achterstallige bijdrage in de vaste lasten. Daarbij komt dat we op een informatieachterstand staan. Als je kijkt naar wat er door hen ivm rechtszaak is aangeleverd, dan is dit onvolledig. Alleen een jaaropgave 2017. We moeten vragen om meer documenten, gelijk wij hebben aangeleverd. (…)”

2.14    Verweerder heeft, op verzoek van klager, de vrouw aangeschreven over een vordering van klager. Op 14 februari 2019 heeft verweerder het volgende geschreven aan klager:

“(…) Bijgaand tref je aan het bericht dat ik vandaag van de wederpartij ontving.

Gelet op de inhoud hiervan vraag ik mij af in hoeverre we nu de discussie over de achterstallige betalingen van [de vrouw] verder moeten aangaan. Bij elkaar wordt dat ook weer een kostbare aangelegenheid, gelet op alle tijd die daar in gaat zitten.

De ene reactie lokt namelijk weer de andere reactie uit. Laat maar even weten wat je wilt.”

2.15    Op 4 maart 2019 heeft verweerder een bedrag van € 1.185,12 bij klager in rekening gebracht. De rekening is gespecificeerd.

2.16    Op 5 maart 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder.

2.17    Op 18 maart 2019 heeft verweerder (een) openstaande declaratie(s) onder de aandacht van klager gebracht. Hierop volgde een e-mailwisseling waarin tot uitdrukking komt dat, zakelijk weergegeven, klager de teleurstellende uitkomst van de procedure bij de rechtbank wijt aan fouten van verweerder en dat tussen partijen onenigheid bestaat over de gang van zaken sinds de uitspraak van de rechtbank.

2.18    In een e-mail van 19 maart 2019 aan klager heeft verweerder zijn visie op de gang van zaken sinds de beschikking van de rechtbank weergegeven. Verweerder heeft ook gereageerd op de vragen en opmerkingen van klager over de gang van zaken. Verweerder heeft de e-mail als volgt afgesloten:

“(…) Aangezien op dit moment de betalingstermijn van de laatste twee facturen is verstreken en deze onbetaald zijn gebleven, schort ik mijn werkzaamheden op. (…)

Wat mij betreft lossen de kwestie als volgt op.

Jij betaalt de openstaande facturen waarna ik mijn werkzaamheden hervat. Ik stuur je geen voorschot voor de aanvullende uren tot 30 uur maar die uren krijg je pas volgende maand gedeclareerd. Jij zegt toe deze factuur binnen de betalingstermijn te voldoen. Wanneer het gerechtshof in de beschikking rekening houdt met het feit dat jij (financieel) moet bijdragen voor de kinderen van [nieuwe partner] en daar ook rekening mee houdt in jouw draagkracht voor wat betreft de partneralimentatie, danwel dat het gerechtshof bepaalt dat [de vrouw] het met minder alimentatie moet doen omdat ze meer moet werken/meer verdiencapaciteit heeft, ga je akkoord met de aanvullende uren boven de 30 uur. Geeft het gerechtshof ons opnieuw ongelijk dan blijft het bij de 30 uur aan honorarium die dan in rekening zijn gebracht. (…)”

2.19    Op 29 maart 2019 heeft verweerder aan klager bevestigd dat de oudste openstaande factuur is voldaan. Verweerder heeft verder zijn voorstel uit het bericht van 19 maart 2019 opnieuw onder de aandacht van klager gebracht met het verzoek om daarop te reageren. Verweerder heeft erop gewezen dat de tijd dringt, omdat de beroepstermijn op 10 april 2019 afloopt.

2.20    Klager heeft op 1 april 2019 laten weten dat hij ziek is en niet in de gelegenheid om te reageren. Klager heeft geschreven:

“(…) Svp geen verdere werkzaamheden verrichten totdat ik in de lucht ben.”

2.21    Op 4 april 2019 heeft verweerder per e-mail aan klager voorgesteld om elkaar die dag telefonisch te spreken.

2.22    Op vrijdag 5 april 2019 om 8.58 uur heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:

“(…) lk hoop dat je inmiddels weer een beetje bent opgeknapt. Helaas is het mij niet gelukt je te bereiken.

Volgende week verloopt de beroepstermijn. Je belangen zijn te groot om die termijn zomaar te laten verlopen.

Bijgaand het aangepaste appelschrift met bijbehorende berekeningen en producties. In de kantlijn staan nog een aantal vragen en opmerkingen vermeld. Het door jullie opgestelde stuk heb ik eveneens bijgevoegd met in de kantlijn enkele opmerkingen.

De berekeningen zijn iets gewijzigd ten opzichte van de berekeningen die recentelijk zijn gemaakt. Dit is het gevolg van de grief met betrekking tot de behoefte van {kinderen] welke naar beneden is bijgesteld in de berekening. Hierdoor wijzigt de verdeling van de draagkracht van jou over alle kinderen waarvoor hij onderhoudsplichtig is en dien ten gevolge ook zijn bijdrage voor [kinderen].

Graag verneem ik je op- en/ of aanmerkingen. (…)”

2.23    Klager heeft dezelfde dag om 10.56 uur als volgt gereageerd:

“(…) Dank voor je mail. Helaas ben ik niet opgeknapt. Ik zou weer bij je in de lucht komen als dat het geval was. Tot die tijd waren je werkzaamheden gestaakt zoals ik ook aangeef in mijn mail van 1 april j.l. Ik ben dus erg verbaasd dat je zonder dat ik daar opdracht of akkoord voor geef toch bent doorgegaan met je werkzaamheden. Ik voel me als klant niet gehoord door je. Het feit dat je geen gehoor geeft aan mijn expliciete verzoek om je werk te staken is een goed voorbeeld hiervan. Er is te veel gebeurd waardoor ik geen vertrouwen meer heb in onze samenwerking. Ik meld dus nogmaals, conform mijn eerdere mail van 1 april j.l. dat de werkzaamheden gestaakt blijven en ook niet meer opnieuw opgestart zullen worden. lk had het graag anders gezien, mede gezien de enorme hoeveelheid geld en tijd die ik heb geïnvesteerd en het mij, mijn vrouw en gezin eigenlijk alleen maar stress heeft bezorgd en niks heeft opgeleverd. lk vertrouw erop dat je mijn besluit respecteert. (…)”

2.24    Verweerder heeft vervolgens om 13.29 uur het volgende geschreven:

“(…) De stukken die ik je gestuurd heb vanochtend lagen al klaar voor mijn eerdere opschorting maar had ik alleen nog niet toegestuurd. Ik ben dus verder niet doorgegaan met mijn werkzaamheden zoals jij veronderstelt.

Ik betreur dat het vertrouwen er niet meer is. lk mailde je al eerder mijn kijk op de situatie.

Wat daar verder ook van zij, ik benadruk nogmaals het belang van het hoger beroep. Op 11 april a.s. verloopt de hoger beroep termijn. Die is fataal.

Nu je geen vertrouwen meer in mij hebt, adviseer ik je, voor zover je nog geen andere advocaat in de arm hebt genomen, om zo snel mogelijk naar een andere advocaat om te zien die alsnog tijdig het beroepschrift voor jou kan indienen.  

Bij het instellen van het hoger beroep moet ook altijd het procesdossier in eerste aanleg in zesvoud worden aangeleverd. Dit zijn in totaal 6 ordners geworden die hier op kantoor al waren gekopieerd door het secretariaat toen werd besloten om het hoger beroep in te stellen.

Ik kan deze ordners naar jouw eventuele nieuwe advocaat laten sturen. Dat scheelt hem of haar een halve dag kopiëren. (…)”

2.25    Op 18 april 2019 heeft verweerder een bedrag van € 2.798,63 bij klager in rekening gebracht. De rekening is gespecificeerd.

2.26    Tussen 10 mei en eind juni 2019 hebben klager en de klachtfunctionaris gecorrespondeerd over de mogelijkheid voor klager om de klacht mondeling toe te lichten. De klachtfunctionaris heeft klager de gelegenheid gegeven om op een van de filialen van het kantoor van verweerder een toelichting te geven. Klager wenste de klachtfunctionaris op een andere locatie te spreken. Uiteindelijk heeft er geen gesprek plaatsgevonden.

2.27    Op 24 juli 2019 heeft de klachtfunctionaris van het kantoor van verweerder op de klacht gereageerd. De klachtfunctionaris komt na een uitvoerige toelichting tot de slotsom dat verweerder de zaak van klager zo optimaal mogelijk heeft behandeld, maar dat de uitspraak van de rechtbank teleurstellend was. Om klager niettemin tegemoet te komen is een factuur van verweerder gematigd.

2.28    Op 4 augustus 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klager nooit geadviseerd over de keuzes die hij heeft gemaakt en/of heeft niet goed met klager gecommuniceerd.

b)    Verweerder heeft de zaak met betrekking tot de vordering van klager op de vrouw niet opgepakt.

c)    Verweerder heeft de zorgen van klager niet serieus genomen. Verweerder heeft niets met door klager aangedragen informatie gedaan, waardoor sprake was van een informatieachterstand.

d)    Verweerder heeft grove fouten gemaakt met betrekking tot de (her)berekening van de draagkracht van klager. Verweerder heeft deze fouten in zijn pleitnota ten onrechte geprobeerd goed te praten en/of op klager af te wentelen.

e)    Verweerder heeft werkzaamheden verricht zonder voorafgaand overleg met klager.

3.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

Klachtonderdeel a)

5.2    Klager verwijt verweerder dat hij klager nooit heeft geadviseerd over de keuzes die hij heeft gemaakt en dat hij niet goed met klager heeft gecommuniceerd.

5.3    De raad neemt tot uitgangspunt dat de keuze over de aanpak van de zaak tot de grote mate van vrijheid hoort die een advocaat heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt.

5.4    Op grond van de schriftelijke opdrachtbevestiging van 5 februari 2018 stelt de raad vast dat aanvankelijk is overeengekomen dat verweerder de (partner)alimentatiezaak in behandeling zou nemen. Verweerder heeft aangegeven welke stukken hij nodig had en dat hij na ontvangst daarvan ‘zou gaan rekenen’, waarna overleg zou plaatsvinden en gesproken zou worden over de consequenties voor de partneralimentatie en mogelijk ook de kinderalimentatie.

5.5    Uit de overgelegde stukken blijkt dat de kwestie over de zorg- en contactregeling met de kinderen daarna is gaan spelen. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat klager duidelijkheid wenste te krijgen over die regeling en waar mogelijk ook uitbreiding van de regeling verlangde.

5.6    In het verzoekschrift strekkende tot wijziging van de partneralimentatie en van de zorg- en contactregeling van 2 mei 2018 is uitvoerig aandacht besteed aan de zorgregeling. Dit verzoekschrift is vooraf in concept aan klager toegezonden voor commentaar. Vast staat dat klager (ook ten aanzien van de zorgregeling) commentaar heeft geleverd op het concept. Verder heeft klager verweerder een aantal producties doen toekomen ter onderbouwing van klagers stelling dat de afspraken over de zorgregeling niet deugdelijk werden nagekomen door de vrouw. Gelet op dit alles acht dat raad het niet aannemelijk dat de keuze en/of de aanpak van de zaak (om beide verzoeken in één verzoekschrift op te nemen) niet duidelijk was voor klager en/of dat dit onvoldoende met klager zou zijn gecommuniceerd.

5.7    De raad stelt vast dat verweerder de rechtbank heeft verzocht de partneralimentatie op nihil te stellen dan wel een zodanige bijdrage vast te stellen als de rechtbank juist acht. De inzet van de procedure was dan ook primair gericht op nihilstelling van de partneralimentatie. Verweerder heeft in dit verband toegelicht dat het verzoek was gebaseerd op de stelling dat klagers bijdragen voor zijn stiefkinderen zodanig doorwerken in zijn financiële draagkracht dat hij geen, dan wel onvoldoende, draagkracht had om nog langer partneralimentatie te voldoen. Dat de rechtbank dit argument heeft gepasseerd kan niet aan verweerder worden tegengeworpen.

5.8    Klagers stellingen dat de koppeling van de partneralimentatiezaak en de zorg- en contactregeling desastreus is geweest, is niet onderbouwd. Datzelfde geldt voor zijn stellingen dat het horen van de kinderen van (negatieve) invloed is geweest op de uitkomst van de zaak en dat het niet noodzakelijk was om de lopende zorgregeling via de rechtbank te laten wijzigen.

5.9    Dat verweerder over de aanpak van de zaak onvoldoende heeft gecommuniceerd met klager is de raad niet gebleken. Evenmin is de raad gebleken dat sprake is geweest van kennelijk onjuiste advisering. Gelet op dit alles zal de raad dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

5.10    Klager verwijt verweerder dat hij de zaak met betrekking tot de vordering van klager op de vrouw niet heeft opgepakt.

5.11    Vaststaat dat verweerder de advocaat van de vrouw conform de met klager gemaakte afspraak heeft aangeschreven over klagers vordering op de vrouw. Na ontvangst van de reactie van de advocaat van de vrouw bleek dat de kwestie kennelijk gecompliceerder lag dan op basis van de door klager verstrekte informatie het geval leek. Verweerder heeft op 14 februari 2019 zijn visie gegeven en aan klager gevraagd te laten weten wat hij wilde. Uit de overgelegde stukken kan de raad niet afleiden dat klager verweerder heeft gevraagd dit verder op te pakken. Dat de zaak niet verder is opgepakt door verweerder, valt hem dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten. De raad zal dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel c)

5.12    Klager verwijt verweerder dat hij de zorgen van klager niet serieus heeft genomen. Verweerder heeft volgens klager niets met de door hem aangedragen informatie gedaan, waardoor sprake was van een informatieachterstand.

5.13    De raad merkt op dat klager in zijn berichten aan verweerder onvoldoende expliciet heeft aangegeven dat hij hem (mede) verantwoordelijk achtte voor de bij klager ontstane zorgen over de zaak. Met name in januari 2019 heeft klager een aantal e-mails aan verweerder gestuurd waarin hij zijn zorgen over de zaak uit. Uit de e-mails volgt echter niet duidelijk dat deze zorgen zich richten op het werk van verweerder. Het gaat te ver om van verweerder te verwachten dat hij uit onder meer het vragen van een second opinion had moeten afleiden dat klager zich zorgen maakte over zijn werk. Naar het oordeel van de raad is verweerder voldoende serieus omgegaan met de zorgen die klager heeft geuit.

5.14    Dat sprake was van een aan verweerder toe te rekenen informatieachterstand, kan de raad op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen. Evenmin is gebleken dat verweerder niets heeft gedaan met door klager aangedragen informatie.

5.15    De raad zal ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel d)

5.16    Klager verwijt verweerder dat hij grove fouten heeft gemaakt met betrekking tot de (her)berekening van de draagkracht van klager. Verweerder heeft deze fouten in zijn pleitnota ten onrechte geprobeerd goed te praten en/of op klager af te wentelen, aldus klager.

5.17    Verweerder heeft erkend dat de door hem opgestelde draagkrachtberekening niet juist was. In dit verband heeft hij echter onweersproken gesteld dat de door klager aangeleverde stukken niet juist waren en dat dit pas aan het licht is gekomen tijdens de laatste bespreking op 5 maart 2019. Op basis van de juiste gegevens is op dat moment een nieuwe draagkrachtberekening gemaakt zodat kon worden bezien of en in hoeverre klager met het oog op de beschikking van de rechtbank van 11 januari 2019 te veel partneralimentatie betaalde. Dit bleek niet het geval te zijn volgens verweerder.

5.18    Klager stelt dat zijn nieuwe advocaat een herberekening heeft gemaakt waaruit blijkt dat zonder verweerders fouten, die door de rechter zijn overgenomen, klagers draagkracht een stuk lager is. Deze stelling heeft klager echter op geen enkele wijze onderbouwd. Nu op basis van de overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld dat klager als gevolg van de onjuiste draagkrachtberekening in zijn (tuchtrechtelijke) belangen is geschaad, acht de raad dit klachtonderdeel ongegrond.

5.19    Klagers stelling dat verweerder zijn fouten in zijn pleitnota ten onrechte heeft geprobeerd goed te praten, kan de raad niet volgen. Klagers pleitnota dateert van het moment van de zitting (30 november 2018) terwijl de fout op dat moment nog niet bekend was.

Klachtonderdeel e)

5.20    Klager verwijt verweerder dat hij de beschikking van 11 januari 2019 direct na ontvangst, zonder begeleidend schrijven aan klager heeft doorgezonden en dat hij (na 11 januari 2019) uren aan klager heeft doorbelast in verband met de bestudering van de beschikking, zonder dat klager hem op dat moment opdracht had gegeven hoger beroep in te stellen.

5.21    Vaststaat dat de beschikking van 11 januari 2019 zonder begeleidend schrijven aan klager is doorgezonden. Verweerder heeft aangegeven dat hij meende in klagers belang te handelen door zijn secretaresse, met het oog op verweerders afwezigheid, te instrueren de beschikking omgaand aan klager door te zenden. De raad heeft geen reden om te twijfelen aan de goede bedoelingen van verweerder om klager zo snel mogelijk op de hoogte te stellen van de beslissing van de rechtbank. Verweerder wist immers dat klager in spanning op de beschikking wachtte. Dat verweerder de beschikking zonder begeleidend schrijven heeft doorgezonden, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad weegt daarbij ook mee dat verweerder de beschikking kort na de doorzending met klager heeft besproken. Dat klager door de manier van toezending van de beschikking in zijn (tuchtrechtelijk relevante) belangen is geschaad, is de raad niet gebleken.

5.22    Met betrekking tot de uren die na 11 januari 2019 zijn doorbelast, overweegt de raad als volgt. Uit klagers e-mail van 17 januari 2019 mocht verweerder afleiden dat hij de behandeling van klagers zaak kon voortzetten. Dat werd nog eens bevestigd door het feit dat klager de nadien ontvangen factuur zonder enig protest voldaan heeft. Dat verweerder op dit onderdeel tekort is geschoten is de raad dan ook niet gebleken.

5.23    Ook over de door verweerder gedeclareerde uren van 5 maart 2019 is discussie ontstaan. De raad overweegt dat verweerder 3,5 uur heeft gedeclareerd na afloop van een bespreking, terwijl klager had aangegeven dat alleen na overleg werkzaamheden mochten worden uitgevoerd. Dat verweerder deze uren heeft gedeclareerd is weinig zorgvuldig te noemen. De kwestie is echter opgelost doordat de uren door verweerder zijn ‘weggestreept’ en door klager dus niet zijn betaald. Klager is dan ook niet in enig (tuchtrechtelijk) belang geschaad.

5.24    Datzelfde geldt voor het verhogen van het uurtarief. Dat het uurtarief is verhoogd zonder dat dit is gemeld aan klager is niet correct. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is echter geen sprake. De verhoging is bovendien ongedaan gemaakt, waardoor klager geen nadeel heeft ondervonden.

5.25    De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en B.F. van Noort, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2021.