Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-03-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:53
Zaaknummer
20-937/DH/RO
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft niet gereageerd op de klacht tijdens het dekenonderzoek. Verweerder heeft tijdens de zitting voor het eerst van zich laten horen. De raad heeft de klacht aangevuld met dit punt, het niet reageren. De klacht is op dit onderdeel gegrond en voor het overige ongegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 maart 2021 in de zaak 20-937/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 mei 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 26 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/79 edg/gh van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de digitale zitting van de raad van 25 januari 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Tevens was de Rotterdamse deken aanwezig op uitnodiging van de raad.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17. De raad heeft daarnaast kennisgenomen van de stukken die verweerder op 25 januari 2021 heeft toegestuurd.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 10 december 2019 heeft tussen klager en verweerder een intakegesprek plaatsgevonden.
2.3 Op 11 december 2019 heeft verweerder een bedrag van € 1.500,- aan “voorschot honorarium” bij klager in rekening gebracht. De declaratie heeft nummer 19120707. Klager heeft dit bedrag voldaan.
2.4 Op 12 december 2019 hebben partijen een “Opdrachtbevestiging Zakelijke Cliënten” ondertekend. De werkzaamheden waarvoor klager verweerder heeft ingeschakeld zien volgens de opdrachtbevestiging op bijstand bij een door de ex-echtgenote van klager (hierna: de vrouw) ingestelde dagvaardingsprocedure over de verdeling van gemeenschappelijke goederen. Het honorarium van verweerder bedraagt volgens de opdrachtbevestiging € 230 inclusief btw en klager moet een voorschot voldoen van € 1.500,-. Facturering geschiedt per maand en direct na afsluiting van het dossier.
2.5 Op 7 februari 2020 heeft verweerder een bedrag van € 1.007,04 bij klager in rekening gebracht. Het gaat om honorarium van € 2.071,93, waarvan het “reeds ontvangen” voorschot van € 1.500,- is afgetrokken. De rekening is voorzien van een specificatie. Klager heeft de rekening voldaan.
2.6 Op 7 februari 2020 heeft verweerder daarnaast een tweede voorschot van € 1.500,- bij klager in rekening gebracht. Deze voorschotnota heeft declaratienummer 20200070. Klager heeft de voorschotnota niet voldaan.
2.7 Op 6 maart 2020 heeft verweerder een bedrag van € 478,06 bij klager in rekening gebracht. Het gaat om honorarium van € 1.634,76, waarvan “Voorschot (19120707)” van € 1.500,- is afgetrokken. De rekening is voorzien van een specificatie. Klager heeft deze rekening betaald.
2.8 Op 21 april 2020 om 16.15 uur heeft verweerder aan klager geschreven dat de declaraties van 7 februari 2020 en 12 maart 2020 onbetaald zijn. Verweerder heeft verder het volgende geschreven:
“Zoals eerder meegedeeld zijn de werkzaamheden opgeschort totdat betaling heeft plaatsgevonden.
Ik verzoek je vriendelijk doch dringend voor betaling per omgaand zorg te dragen. Als op donderdag 23 april a.s. geen betaling is ontvangen, zie ik mij genoodzaakt de opdracht te beëindigen.”
2.9 Dezelfde dag om 19.34 uur heeft klager geschreven dat hij naar aanleiding van de van verweerder ontvangen voorschotnota’s heeft gevraagd om “helder af te spreken welke werkzaamheden daarvoor verricht gaan worden”. Volgens klager is op geen van deze verzoeken gereageerd door verweerder. Klager heeft verder geschreven:
“(…) als gevolg daarvan heb ik jou 02042020 ten laatste male verzocht te reageren. Bij niet reageren voor uiterlijk 10042020 annuleer ik de opdracht met het verzoek je onttrekken van deze zaak.
Voor alle duidelijkheid:
> De voorschotfacturen worden niet betaald.
> De opdracht was wat mij betreft al beëindigd na het verlopen van de uiterste datum 10042020.
> Ik dien deze week een klacht in bij de AOVA.
Erg vervelend dat het zo moet lopen maar een gewaarschuwd man telt voor twee. Graag ontvang ik per omgaande een kopie van de onttrekking zodat ik een andere jurist kan gaan raadplegen.”
2.10 Op 22 april 2020 om 1.53 uur heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“De voorschotdeclaratie van februari had betrekking op de werkzaamheden m.b.t. de conclusie van antwoord die na jouw goedkeuring is ingediend. Deze voorschotdeclaratie is in mindering gebracht op de declaratie d.d. 6 maart jl. ondanks dat deze niet is voldaan. De voorschotdeclaratie d.d. 12 maart jl. was verzonden omdat het voorschot van februari was opgesoupeerd. Je hebt een en ander ook kunnen zien via het online-dossier.
Vanwege de beëindiging van de opdracht zal de voorschotdeclaratie d.d. 12 maart jl. worden gecrediteerd. Ik zal mij vandaag onttrekken aan de procedure en jou een kopie van mijn bericht aan de rechtbank toesturen Het is jou om er voor te zorgen dat zich een andere advocaat stelt in de procedure.
De voorschotdeclaratie van februari ad € 1.500,- dient te worden betaald omdat immers daarvoor werkzaamheden zijn verricht. Als er deze week geen betaling is ontvangen, zie ik mij helaas genoodzaakt over te gaan tot het nemen van rechtsmaatregelen.”
2.11 Op 22 april 2020 heeft verweerder de rechtbank door middel van een B2 formulier geïnformeerd dat hij zich als advocaat van klager onttrekt. De eerstvolgende roldatum in de procedure was, volgens het formulier, 18 juni 2020. Verweerder heeft klager dezelfde dag om 14.22 uur een kopie van het onttrekkingsformulier toegestuurd.
2.12 Na de onttrekking hebben verweerder en klager gecorrespondeerd over de urenspecificatie van verweerder, waarbij klager zich op het standpunt heeft gesteld dat de specificatie ontoereikend is. Bij e-mail van 28 april 2020, 10.53 uur, heeft verweerder aan klager gevraagd of hij ermee kan instemmen dat hun declaratiegeschil wordt voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur. Verweerder heeft incassomaatregelen aangekondigd, voor het geval dat klager niet instemt met een gang naar de Geschillencommissie. Klager heeft op 28 april 2020 gereageerd met een wedervraag aan verweerder, namelijk de vraag om de uren nader te specificeren. Op 29 april 2020 heeft verweerder laten weten dat hij antwoord heeft gegeven op de vraag van klager, dat hij niet van plan is om verder te reageren en dat hetgeen hij heeft geschreven over een declaratieprocedure gehandhaafd blijft.
2.13 Op 1 mei 2020 heeft verweerder op verzoek van klager de ondertekende opdrachtbevestiging naar klager gestuurd. Verweerder heeft verder het volgende geschreven:
“(…) Ik heb de conclusie van antwoord voor je opgesteld en deze na jouw akkoord ingediend. Onderhandelingsmails naar de advocaat van [de vrouw] verzonden na jouw akkoord. De bestede tijd is aan jou in rekening gebracht conform de opdrachtovereenkomst. Je hebt meermalen ook aan mij bevestigd dat je het prettig vond dat je alles kon volgen via het online dossier.
De werkzaamheden zijn door mij opgeschort omdat je de voorschotdeclaratie waarvoor reeds werkzaamheden waren verricht niet wenste te betalen. Dit ondanks dat je mij mededeelde toen we het concept van de conclusie van antwoord telefonisch bespraken je de voorschotdeclaratie zou betalen.
Wij schrijven onze tijd in onze dossiers in dag-staten die periodiek worden ingevoerd in ons softwaresysteem. De geschreven tijd is de aan jouw dossier bestede tijd niet meer en niet minder. (…)
Ik zie in het roljournaal dat de procedure voor 13 mei a.s. staat voor advocaatstelling. Ik ga er vanuit dat jouw nieuwe advocaat mij zal benaderen over de overname van de behandeling van het dossier. (…)”
2.14 Op 4 mei 2020 heeft mr. B aan verweerder meegedeeld dat klager hem om bijstand heeft gevraagd in het geschil met de vrouw. Mr. B heeft verweerder verzocht om toezending van het dossier.
2.15 Verweerder heeft op 5 mei 2020 aan mr. B geschreven dat hij zich op verzoek van klager aan de zaak heeft onttrokken, nadat hij zijn werkzaamheden heeft opgeschort in verband met het uitblijven van de betaling van zijn declaratie. Verweerder heeft geschreven dat hij bereid is om het dossier toe te zenden onder de voorwaarde dat klager het openstaande bedrag van € 1.500,- op de derdenrekening van mr B stort “ter zekerheidsstelling van de vordering”.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder is, na onttrekking, alleen bereid het procesdossier over te dragen aan de vervangend advocaat wanneer het tweede voorschot wordt voldaan. Dit voelt volgens klager als chantage en een pressiemiddel.
b) Verweerder gebruikt een minuten-terugmeld-systeem (mts) om zijn bestede tijd per opdracht te registreren. Deze informatie is voor klager raadpleegbaar via een portal en wekt de indruk dat alle informatie transparant is. In de wetenschap dat tijdschrijven in minuten een zeer ‘subjectieve’ zaak is, is dit slechts een pseudo-transparantie. Bestede tijd kan met name afgemeten worden aan het geleverde eindproduct. In deze zaak is het eindproduct het resultaat van samenwerking tussen klager en verweerder. Klager heeft een meer dan substantiële bijdrage geleverd.
c) Pseudo transparantie van het mts binnen het portal. Het mts stuurt een e-mail wanneer er tijd geschreven is, dus er wordt niet dagelijks teruggemeld. Verweerder weigert op verzoek van klager informatie te verstrekken betreffende deze teruggemelde minuten. Klager wil dus op basis van de meldingen vanuit het mts zien wat er aan minuten terug is gemeld, dit per activiteit het aantal bestede minuten.
d) Na herhaaldelijk aandringen van klager is verweerder niet bereid een 'waarschuwing' af te geven wanneer een voorschot aan minuten is verbruikt. Volgens klager was bij het “1e voorschot een overschrijding van 50% en bij het 2e voorschot 30%”.
e) Klager heeft kenbaar gemaakt aan verweerder “dat hij wil weten waar een voorschot qua inspanning in minuten aan besteed gaat worden”. Op dit verzoek is niet gereageerd.
f) Verweerder heeft het vertrouwen van klager beschaamd. Zonder slag of stoot heeft verweerder zich onttrokken aan de zaak die voor klager van groot belang is. Het betekent dat klager weer opnieuw een advocaat moet zoeken en alles weer opnieuw moet uitleggen, met de daarbij behorende kosten. Klager heeft dit als zeer vervelend ervaren, omdat de verstandhouding met verweerder goed was. De betaling van het voorschot is schijnbaar het enige dat telt voor verweerder.
g) Klager heeft in volledig vertrouwen en openheid ook van de afgeronde klacht. Zelfde probleem! Verweerder was volledig op de hoogte van klagers ‘allergie' voor het fenomeen voorschot.
h) In tegenstelling tot wat er in de algemene voorwaarden staat heeft verweerder niet maandelijks gefactureerd.
i) Het einddocument is opgesteld in 'harmonie'. Met name het onderdeel 'waarde opstal' heeft veel aandacht gekregen en is op een correcte wijze in het einddocument [weergegeven]. Dat het een gewonnen zaak is, is niet zeker maar gezien het feit dat [verweerder] dit opneemt geeft aan dat hij er wel vertrouwen in heeft. Bij klager bestaat de indruk dat verweerder zich heeft bedacht en de strijd niet aan durfde te gaan. Dit heeft het vertrouwen van de klager ernstig beschaamd.
3.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
3.3 De raad heeft in het klachtdossier en de gang van zaken in het tuchtrechtelijk onderzoek grond gezien om de klacht ambtshalve aan te vullen op grond van artikel 46 d, lid 9, Advocatenwet. De ambtshalve aanvulling is op de zitting aan partijen voorgehouden en verweerder heeft zijn standpunt kenbaar kunnen maken. De ambtshalve aanvulling ziet op het volgende verwijt.
j) Verweerder heeft niet gereageerd op vragen van de deken binnen een tuchtrechtelijk onderzoek.
4 VERWEER
4.1 De deken heeft verweerder de gelegenheid gegeven om te reageren op de klacht. Verweerder heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt; hij heeft tijdens het dekenonderzoek niet van zich laten horen.
4.2 Verweerder is op de zitting van de raad verschenen. Op de zitting heeft verweerder de klacht weersproken. Hij heeft zijn verweer met stukken onderbouwd. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel j)
5.1 Een advocaat moet de deken in staat stellen om zijn toezichthoudende taak uit te oefenen. Een advocaat moet daarom vragen van de deken over de praktijkvoering of naar aanleiding van een klacht beantwoorden.
5.2 Verweerder heeft erkend dat hij niet heeft gereageerd op een bij zijn kantoor ingediende klacht en ook niet op verzoeken van de deken om informatie naar aanleiding van de door klager bij de deken ingediende klacht. Dit betekent dat klachtonderdeel j gegrond is. De stelling van verweerder dat hij door moeilijke omstandigheden niet heeft gereageerd, maakt het oordeel van de raad niet anders. Daargelaten dat verweerder niet (summier) heeft toegelicht wat de aard van de moeilijke omstandigheden was, had hij de deken tenminste kunnen laten weten dat hij niet tot een reactie in staat was.
Klachtonderdelen a), f) en i)
5.3 Indien een advocaat vaststelt dat tussen hem en zijn cliënt geen vertrouwen meer bestaat, staat het de advocaat vrij om zijn werkzaamheden voor die cliënt te staken. Ook als de cliënt vraagt om de werkzaamheden te beëindigen moet de advocaat in beginsel gehoor geven aan die vraag. De advocaat dient daarbij zorgvuldig te werk te gaan en hij moet ervoor waken dat de belangen van de cliënt niet onevenredig worden geschaad door (het moment van) de onttrekking.
5.4 Verweerder heeft zich teruggetrokken op verzoek van klager. Hij heeft dit zorgvuldig gedaan en op een moment en een wijze die klager geen onnodige schade heeft toegebracht. Klachtonderdeel f is daarom ongegrond. Voor de stelling van klager dat verweerder zich heeft onttrokken aan de zaak omdat hij geen vertrouwen (meer) had in de goede afloop ervan geven het dossier en het over en weer door partijen gestelde geen grond. Klachtonderdeel i is daarom ook ongegrond.
5.5 De opvolgend advocaat van klager heeft verweerder gevraagd om toezending van het dossier. Verweerder heeft hierop gevraagd om een zekerheidsstelling ter waarde van de openstaande declaratie in afwachting van duidelijkheid over het honorarium dat klager nog moest voldoen aan verweerder. Deze voorwaarde is naar het oordeel van de raad niet onredelijk. Had de opvolgend advocaat van klager niet verder gekund met de zaak, omdat hij over onvoldoende stukken beschikte, dan had hij dit met een beroep op gedragsregel 28 kunnen voorleggen aan de deken. Dit is niet gebeurd. De opvolgend advocaat heeft niet gereageerd op het bericht van verweerder van 5 mei 2020 en hij heeft het bericht, zo heeft klager op de zitting verklaard, zelfs niet met klager besproken. Klager heeft desgevraagd op de zitting verklaard dat hij over een schaduwdossier beschikte. Dat schaduwdossier heeft hij aan de opvolgend advocaat ter hand gesteld. Dit betekent dat klager terzake de (niet) overdracht door verweerder geen schade heeft geleden. Alles overwegend komt de raad tot het oordeel dat verweerder op dit punt niet onbetamelijk heeft gehandeld. Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b), c), d), e), g) en h)
5.6 Deze klachtonderdelen zien op de declaraties van verweerder en de specificaties ervan. Verweerder heeft bij klager voorschotten in rekening gebracht van telkens € 1.500,-. Dit is niet ongebruikelijk, laat staan onbetamelijk, in aanmerking genomen dat het gaat om redelijke bedragen in relatie tot de aard van de zaak. Verweerder heeft twee maal een gespecificeerde declaratie naar klager gestuurd. Dit is niet maandelijks, zoals verweerder in de opdrachtbevestiging had aangekondigd. Het is gelet op de korte periode dat verweerder klager heeft bijgestaan echter wel voldoende regelmatig en in zoverre zorgvuldig.
5.7 De raad is verder van oordeel dat de specificaties die verweerder bij de declaraties zijn gevoegd toereikend zijn. In aanmerking genomen dat uit het klachtdossier blijkt dat klager zijn dossier bij verweerder online kon inzien en dat verweerder na de beëindiging van de samenwerking nog een aanvullende toelichting heeft gegeven, is de raad van oordeel dat verweerder zijn declaraties toereikend heeft gespecificeerd en dat hij voldoende duidelijk is geweest over de werkzaamheden die hij voor klager heeft verricht.
5.8 De raad verwerpt het standpunt van klager dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Verweerder heeft (€ 2.071,93 + € 1.634,76 =) € 3.706,69 bij klager in rekening gebracht voor zijn werkzaamheden. Het niet onredelijke uurtarief bedroeg € 230,- inclusief btw. Dit betekent dat verweerder circa 16 uren heeft besteed aan zijn werkzaamheden, waaronder het opstellen van correspondentie en een conclusie van antwoord en het voeren van onderhandelingen en dit is gelet op de aard van de zaak niet onredelijk.
5.9 Klager verwijt verweerder verder nog dat hij niet is tegemoetgekomen aan de wens om met een grotere regelmaat en bovendien meer informatie te ontvangen over verrichte werkzaamheden en de kosten die daar tegenover staan. Hiervoor heeft de raad overwogen dat verweerder voldoende regelmatig en voldoende duidelijk informatie heeft verstrekt over zijn werkzaamheden en de kosten en dat hij in zoverre niet onzorgvuldig heeft gehandeld. De raad voegt nog toe dat in zijn algemeenheid van een advocaat niet kan worden verwacht dat hij tegemoet komt aan de specifieke wensen van de individuele cliënt om nog vaker en nog specifieker te declareren. Dat verweerder niet tegemoet is gekomen aan de wensen van klager op dit punt is niet onzorgvuldig of onbetamelijk.
5.10 Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen b, c, d, e, g en h ongegrond zijn.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft zijn spijt betuigd over het niet reageren op de door klager ingediende klacht, zowel naar klager toe, als naar de deken. Verweerder heeft gesteld dat hij het moeilijk had in de periode dat deze klacht door klager werd ingediend en dat dat de reden is dat hij niet heeft gereageerd. Verweerder heeft geen verdere toelichting gegeven op de moeilijke situatie waarin hij verkeerde. De raad kan daarom niet afwegen in welke mate de moeilijkheden van verweerder in de weg stonden aan een adequate reactie op vragen van de deken. Zonder toelichting, die verweerder niet heeft gegeven, ziet de raad ook niet in dat verweerder niet om uitstel had kunnen vragen. Al met al ziet de raad daarom grond om aan verweerder de maatregel van waarschuwing op te leggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel j gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2021.