Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-02-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:52
Zaaknummer
20-865/DH/RO/D
Inhoudsindicatie
Beslissing naar aanleiding van dekenbezwaar. Verweerster heeft in haar uitlatingen jegens een wederpartij en zijn advocaat en jegens de deken blijk gegeven van onvoldoende professionaliteit en distantie. Daarnaast heeft zij meermaals geen medewerking verleend aan een -voorhaar aangepast- kantoorbezoek. Zij heeft daarmee onbetamelijk gehandeld jegens die wederpartij, zijn advocaat en de deken en de deken gefrustreerd in zijn toezichthoudende taak. Verweerster heeft geen enkele blijk gegeven van inzicht in het onbetamelijke van haar handelen. De raad acht het daarom geïndiceerd om een maatregel op te leggen, waarbij consequenties zullen volgen indien verweerster nogmaals de tuchtrechtelijke grens overgaat en/of haar medewerking aan een kantoorbezoek blijft weigeren. De raad legt een voorwaardelijke schorsing van twee maanden op, met als bijzondere voorwaarde dat verweerster op eerste verzoek van de deken meewerkt aan een kantoorbezoek door de deken.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 februari 2021 in de zaak 20-865/DH/RO/D naar aanleiding van het bezwaar van:
mr. P. Hanenberg
in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
deken
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 16 november 2020 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een dekenbezwaar ingediend over verweerster.
1.2 Het bezwaar is behandeld op de (video) zitting van de raad van 18 januari 2021. Daarbij waren de deken en verweerster aanwezig.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het dekenbezwaar en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails (met bijlagen) van verweerster van 20 november 2020 en 3 en 4 januari 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het dossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster was tot medio april 2020 de advocaat van een vrouw, mevrouw S, die vanwege een echtscheiding in een procedure betrokken is (geweest) met haar ex-man, de heer K.
2.3 In een mail d.d. 4 mei 2019 van verweerster aan de heer K staat het volgende:
“Ik wil u nadrukkelijk waarschuwen, dat u totaal GEEN ZEGGENSCHAP MEER OVER UW KINDEREN HEEFT. Sterker nog, ik kan de rechter verzoeken om [mevrouw S] een eenhoofdig gezag te verlenen en dat uw gezag over uw kinderen zal verliezen. Ik zal vragen om een toeziend voogd naar [mevrouw S] te laten benoemen zodat u niet zomaar de kinderen zal bezoeken.
Verder wil ik bij de procedure Voorlopige voorziening vragen om een hoge procedure alimentatie voor de kinderen toe te kennen en dat u 1 jaar lang het huis niet mag betreden (zelfs met behulp vd politie) (…). GA ER MAAR TEGEN AAN STAAT. Als één vd partners wil scheiden DAN GEBEURT DIT VAN RECHTWEGE… U HEEFT HIERIN NIETS TE ZEGGEN. Deze waarschuwing dient u in acht te nemen.”
2.4 In de procedure tot het verkrijgen van voorlopige voorzieningen heeft verweerster in een schriftelijke aanvulling ten behoeve van een zitting op 29 januari 2020 het volgende over de heer K vermeld:
“De man is niet in staat behoorlijk te converseren zonder dat hij gilt en schreeuwt waar de kinderen bij zijn. Woede aanvallen van de man komt regelmatig voor (…). De man is labiel en staat onder behandeling van een psycholoog.”
2.5 In een mail d.d. 3 februari 2020 van verweerster aan de advocaat van de heer K staat het volgende:
“Uw cliënt is NIET COMPOS MENTIS.”
2.6 Op 4 februari 2020 heeft de heer K een klacht ingediend tegen verweerster, erop neerkomend dat zij zich onnodig grievend over hem heeft uitgelaten, meer in zijn algemeenheid dat haar houding in de bijstand van mevrouw S niet professioneel was, althans dat zij daarbij meerdere grenzen heeft overschreden.
2.7 In een mail d.d. 5 februari 2020 van verweerster aan de advocaat van de heer K staat het volgende:
“5 februari heeft de rechtbank mij de financiële stukken van mevrouw gevraagd, die stukken zitten bij uw vo.vo verzoek van mevr. Ook zit dat in het verzoek van de echtscheiding. U kan soms zo zeuren. U heeft zelfs de vo.vo stukken gekregen 1 op de zitting daar zitten deze stukken reeds in, die de basis voor mijn Pal en Kal berekening dient. Nu moet u mij echt met rust laten. Ik zit nu in een bespreking.”
2.8 Verweerster heeft op de klacht van de heer K gereageerd bij e-mails van 12 maart 2020 (twee stuks, met bijlagen) en 2 april 2020 (twee stuks). Op 12 maart 2020 om 22.00 uur schreef zij:
“Ik heb samen met mijn man ons vermogen geïnvesteerd om mijn cliënte’s huurhuis voor te financieren omdat [de heer K] mijn cliënte letterlijk en figuurlijk laat stikken in een kale huurhuis dat ze zelf moest inrichten. (…) Vlak voor dat de zitting vo.vo. was aangevangen, heeft mijnheer haar zo mentaal stuk gemaakt dat zij op een avond mij belde huilend en overstuur. Ik heb haar een nacht bij mij thuis laten slapen. Ik was meer dan advocaat alleen. Ik kan mijn cliënte niet aan haar lot overlaten. Mijnheer heeft haar twee jaar geestelijk kapot gemaakt. Ik had geen tijd om op uw verzoek te antwoorden. Ieder weekend zijn wij druk bezig met cliënte te helpen haar huis in te richten, zodat haar kinderen bij haar 1 keer in de twee weken kan worden ontvangen.”
En op 2 april 2020 om 7.34 uur schreef zij:
“Ik zal de deken informeren dat ik nog € 16.000,- bij u [de heer K] heb staan!!!”
2.9 In zijn dekenvisie d.d. 10 juni 2020 heeft de deken de klacht van de heer K tegen verweerster gegrond geacht. De heer K heeft er vervolgens niet voor gekozen de klacht door te zenden aan de raad van discipline.
2.10 Op 16 juni 2020 heeft de deken per e-mail aan verweerster aangekondigd dat een lid van de raad van de orde en met een stafjurist van het bureau van de orde een kantoorbezoek bij haar zullen brengen. De deken heeft verweerster verzocht een vragenlijst in te vullen en hem stukken te doen toekomen.
2.11 Op 17 juni 2020 heeft verweerster per e-mail aangegeven dat zij eerst met haar longarts dient te overleggen of een dergelijk bezoek mogelijk is.
2.12 Op 22 juni 2020 heeft de deken verweerster verzocht de reeds toegezonden vragenlijst ingevuld retour te zenden, alsmede de andere opgevraagde bescheiden toe te zenden. De deken heeft in zijn e-mail aan verweerster voorts onder meer geschreven:
“Ik zal deze stukken doornemen en u vervolgens laten weten welke vragen ik nog heb. Deze kunnen wij u dan tijdens een te plannen digitale bespreking doornemen. Tijdens deze digitale bespreking zal ik ook met u overleggen op wat voor termijn een afsluitend kort fysiek bezoek mogelijk zal zijn (dit fysieke bezoek kan vervolgens – gezien de schriftelijke stukken en het digitale gesprek – indien nodig op de langere termijn worden gepland).”
2.13 Op 22 juli 2020 heeft de deken verweerster een herinnering gezonden. Verweerster nam kort daarna telefonisch contact op met het bureau van de deken, waarbij zij aangaf vanwege familieomstandigheden niet te hebben gereageerd.
2.14 Op 18 augustus 2020, 7 september 2020 en 13 oktober 2020 heeft de deken verweerster nogmaals een herinnering gezonden.
2.15 Op 16 oktober 2020 heeft verweerster in een e-mail aan de deken onder meer het volgende geschreven:
“Ik heb de lijst met vragen bekeken betreffende het kantoorbezoek (…). De vragenlijst met de maatstaven voldoet geheel niet aan mijn eenmanszaak. (…)
De toenmalige adjunct secretaris heeft mijn kantoor organisatie in 2015 reeds goedgekeurd via telefoongesprekken en door mij beantwoorde vragen destijds. (…) Kennelijk twijfelt u aan de werkzaamheden van uw vroegere collega’s en dekens die mijn kantoor organisatie en mijn werkzaamheden gedurende het uitoefenen van hun functie, hebben goedgekeurd.
Voorts heb ik ook nog bezwaren tegen uw optreden bij de bemiddeling van het geschil tussen [de heer K] en mijn persoon (…). HET ERGSTE IS DAT U DE DREIGEMENTEN VAN [de heer K] OM MIJ TE DODEN GEWOON TERZIJDE SCHOOF EN u BESCHULDIGT MIJ VAN HET NIET ‘PROFESSIONEEL OPTREDEN” ALS ADVOCAAT BIJ DE UITEINDELIJKE RESULTAAT VAN DE KLACHT VAN [de heer K].
Dit alles terwijl u zijn klacht in overweging heeft genomen terwijl u mij geen kans heeft gegeven mijn tegenbewijs aan te voeren. U maakt zich schuldig door in strijd te handelen met hoor en wederhoor. U heeft in de correspondentie geschreven dat u geen stukken meer wenste te ontvangen. Dat is het tijdstip waarin ik juist mijn verhaal met tegen bewijzen kon aanvoeren. IK VIND dat u als deken geen goed oordeel jegens mij heeft uitgesproken. De leugens die K jegens mij heeft geuit, heeft u klakkeloos als waarheid aangenomen. In mei van dit jaar heeft u op een bijzonder vernederende wijze jegens mij aan [de heer K] geadviseerd om mij (…) voor de tuchtrechter te slepen!!! Ik wil u eraan herinneren dat ik 25 jaar lang een goede reputatie als advocaat heb weten op te bouwen? (…)
Ik eis dat u mij met rust zal laten met die onnodige kwellende formulier met vragen. Mijn longarts vindt het onverantwoord om in deze corona tijd mij te onderwerpen aan kantoor bezoek terwijl hij dit laatste onverantwoord vindt.”
2.16 Op 21 oktober 2020 heeft de deken per e-mail gereageerd en verweerster uitdrukkelijk verzocht alsnog mee te werken aan het kantoorbezoek.
2.17 Op 22 oktober 2020 heeft verweerster gereageerd en onder meer geschreven:
“Juist toen ik mij met tegen bewijzen wil verweren stopte u gelijk het insturen van stukken, die ik juist als tegen bewijs heb willen indienen. (…)
Ik schuif uw redenering terzijde. Het formulier bevat niet de juiste vragen voor mijn eenmanszaak.”
2.18 Op 3 november 2020 heeft de deken in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven:
“Ik constateer dat u daarmee nog altijd niet wenst mee te werken aan het door mij uit te voeren kantoorbezoek, hetgeen naar mijn oordeel tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Gezien de toonzetting van uw e-mails zie ik bovendien geen ruimte in uw opstelling hierover nader met u te overleggen en zal ik binnen enkele weken overgaan tot het indienen van een ambtshalve klacht tegen u.”
2.19 Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en het volgende geschreven:
“Als u uw klacht indient, dan moet ik mijn verweer eerst jegens u indienen.
U doet uw best maar. Uw formulier is niet geschikt voor een eenmanszaak. Ik zal dat uitleggen ten processe.”
2.20 Op 16 november 2020 heeft de deken een dekenbezwaar over verweerster ingediend.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Het bezwaar ziet op het volgende:
a) Verweerster heeft niet meegewerkt aan een (door omstandigheden schriftelijk) kantoorbezoek en heeft niet, dan wel onvoldoende gereageerd op e-mails over dit kantoorbezoek.
b) Uit de wijze van communiceren van verweerster in de door de heer K tegen haar ingediende klacht en de e-mailwisseling uit oktober en november 2020 inzake het te houden kantoorbezoek blijkt een gebrek aan professionaliteit en professionele distantie.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen het bezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Bezwaar a)
5.1 Het eerste bezwaar ziet op het niet meewerken aan het kantoorbezoek en het niet, dan wel onvoldoende, reageren op de e-mails over dit kantoorbezoek.
5.2 De raad stelt vast dat de deken op 16 juni 2020 per e-mail het kantoorbezoek heeft aangekondigd. Naar aanleiding van verweersters bericht over haar gezondheid heeft de deken op 22 juni 2020 laten weten dat het kantoorbezoek zou bestaan uit een digitale bespreking en vervolgens een kort fysiek bezoek dat indien nodig op de langere termijn gepland kon worden. Verweerster heeft vervolgens na herhaalde rappels van de deken pas op 16 oktober 2020 gereageerd en gemeld dat de door de deken gestuurde vragenlijst niet voldoet aan verweersters eenmanszaak en dat haar kantoororganisatie in 2015 reeds is goedgekeurd. Verweerster eist in haar e-mail dat de deken haar met rust zal laten met het ‘onnodige kwellende formulier met vragen’. De deken heeft daarop geconstateerd dat verweerster niet wenst mee te werken en een ambtshalve klacht aangekondigd. Verweerster heeft daarop gereageerd met “U doet uw best maar”.
5.3 Uit het voorgaande volgt dat verweerster onvoldoende heeft gereageerd op de e-mails van de deken over het kantoorbezoek.
5.4 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in juli 2020 te kampen had met het overlijden van een naast familielid, waardoor zij langere tijd van slag is geweest. De raad heeft alle begrip voor verweersters verdriet, maar is tegelijkertijd van oordeel dat het verweersters verantwoordelijkheid was dit met de deken te bespreken en zo nodig (nader) uitstel te vragen.
5.5 Verweerster verwijt de deken daarnaast dat hij haar maar bleef e-mailen, in plaats van dat hij haar belde. Het is echter niet aan verweerster om te bepalen op welke wijze de deken contact met haar moet opnemen. Had zij het een en ander telefonisch met de deken willen bespreken, dan had zij zelf telefonisch contact kunnen opnemen.
5.6 De raad is daarnaast van oordeel dat verweerster niet heeft meegewerkt aan het door de deken voorgestelde (door omstandigheden grotendeels schriftelijke) kantoorbezoek. Verweerster stelt dat zij dit niet heeft geweigerd, maar uit bovenvermelde e-mailwisseling tussen de deken en verweerster blijkt het tegendeel. Verweerster heeft meermalen geweigerd de vragenlijst (die als start van het kantoorbezoek diende) in te vullen, omdat deze naar de mening van verweerster niet bij haar eenmanszaak zou passen. Het had echter op de weg van verweerster gelegen om in ieder geval de vragen te beantwoorden die wel passen bij haar eenmanszaak en over het overige constructief in gesprek te gaan met de deken in plaats van slechts te melden dat de vragenlijst niet voldoet. Ook heeft verweerster – onder verwijzing naar haar longarts – gesteld dat een kantoorbezoek onverantwoord is. Zij is daarbij kennelijk uitgegaan van een fysiek bezoek, terwijl de deken al op 22 juni 2020 had aangekondigd dat (voorlopig) volstaan kon worden met een digitale bespreking. Overigens volgt uit de door verweerster verstrekte stukken van haar longarts niet dat een kantoorbezoek voor haar onverantwoord zou zijn. Dat verweerster in 2016 contact heeft gehad met de adjunct-secretaris van de Orde van Advocaten over (onder meer) haar kantoorhandboek maakt niet dat de deken nu geen kantoorbezoek zou mogen doen.
5.7 De raad constateert dat verweerster op geen enkele wijze haar medewerking aan het kantoorbezoek heeft getoond, maar telkens op verzoeken van de deken haar hakken in het zand heeft gezet. De raad concludeert dan ook dat verweerster niet heeft meegewerkt aan het door de deken voorgestelde kantoorbezoek. De raad verklaart dit bezwaar dan ook gegrond.
Bezwaar b)
5.8 Verweerster heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de deken niet-ontvankelijk is in dit onderdeel van het bezwaar, omdat de klacht door de heer K is ingetrokken en het belang van de klacht daarmee is vervallen. De deken kan de klacht niet meer laten ‘herleven’, aldus verweerster.
5.9 De raad passeert dit verweer, nu de deken de bevoegdheid heeft zelfstandig een dekenbezwaar in te dienen als hij daartoe aanleiding ziet. De klacht van de heer K is bovendien – voor zover bij de raad bekend – niet ingetrokken, maar hij heeft ervoor gekozen geen doorzending naar de raad te vragen. De deken kan er dan voor kiezen om een dekenbezwaar in te dienen. De deken is dan ook ontvankelijk in dit deel van zijn bezwaar.
5.10 De raad is van oordeel dat verweerster uitlatingen heeft gedaan die blijk geven van een gebrek aan professionaliteit. De raad verwijst daarbij naar de onder de feiten weergegeven uitlatingen van verweerster. De uitlatingen van verweerster jegens de heer K en zijn advocaat zijn onbetamelijk, ook in het geval dat verweerster door de heer K en/of zijn advocaat zou zijn gepest en/of bedreigd, zoals verweerster stelt. Ook in een dergelijke situatie dient een advocaat zich beheerst en zakelijk op te stellen.
5.11 Datzelfde geldt voor verweersters reacties aan de deken van (met name) 16 oktober 2020 en 3 november 2020. Verweersters reacties aan de deken getuigen van een gebrek aan zakelijkheid en professionaliteit.
5.12 Dat verweerster haar cliënte voor een nacht in huis heeft genomen en heeft geholpen met de financiering van de inrichting en de daadwerkelijke inrichting van het huis van haar cliënte, getuigt van onvoldoende distantie. Daar komt bij dat verweerster een vordering van € 16.000,- op de heer K stelt te hebben (zie 2.8), wat maakt dat zij een belang had bij de uitkomst van de echtscheidingsprocedure. Dit alles getuigt van een gebrek aan distantie van verweerster.
5.13 De raad is dan ook van oordeel dat ook dit onderdeel van het bezwaar gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft in haar uitlatingen jegens een wederpartij en zijn advocaat en jegens de deken blijk gegeven van onvoldoende professionaliteit en distantie. Zij heeft daarmee onbetamelijk gehandeld jegens die wederpartij, zijn advocaat en de deken. Daarnaast heeft zij meermaals geen medewerking verleend aan een -voor haar aangepast- kantoorbezoek. Zij heeft daarmee de deken gefrustreerd in zijn toezichthoudende taak.
6.2 Verweerster heeft geen enkele blijk gegeven van inzicht in het onbetamelijke van haar handelen. Zij lijkt de verantwoordelijkheid voor haar handelen juist volledig af te schuiven op de wederpartij en de deken.
6.3 De raad acht het daarom geïndiceerd om een maatregel op te leggen, waarbij consequenties zullen volgen indien verweerster nogmaals de tuchtrechtelijke grens overgaat en/of haar medewerking aan een kantoorbezoek blijft weigeren. Het is aan verweerster om haar verantwoordelijkheid te nemen en als zij dat doet, vormt deze maatregel geen belemmering voor haar praktijkuitoefening.
6.4 Gelet op de ernst van de gedragingen acht de raad een voorwaardelijke schorsing van twee maanden passend en noodzakelijk, met als bijzondere voorwaarde dat verweerster op eerste verzoek van de deken meewerkt aan een kantoorbezoek door de deken, in welke vorm dan ook, op een wijze die de deken goeddunkt.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerster dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar in beide onderdelen gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van twee maanden op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerster op eerste verzoek van de deken haar onvoorwaardelijke medewerking verleent aan een kantoorbezoek door de deken, in welke vorm dan ook, op een wijze die de deken goeddunkt;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2021.