Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-03-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:53
Zaaknummer
20-908/DB/ZWB/D
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. Verweerster heeft in strijd met inhoud en strekking van de artikelen 6.10 en 6.11 Voda en de kernwaarde integriteit gehandeld door aan haar levenspartner een geheimhoudernummer ter beschikking te stellen en te laten gebruiken. Hierdoor is het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Onderdeel 1 van het dekenbezwaar is derhalve gegrond. Op grond van de stukken, het verhandelde ter zitting en de vaststaande feiten is de raad van oordeel dat verweerster de op haar rustende geheimhoudingsplicht heeft geschonden. De raad stelt voorop dat het enkele feit dat verweersters levenspartner haar regelmatig naar zittingen en afspraken brengt, niet maakt dat hij gerekend kan worden tot de medewerkers of het personeel van verweerster in de zin van artikel 11a lid 1 Advocatenwet. Een cliënt dient erop te kunnen vertrouwen dat de gegevens die hij/zij in vertrouwen aan zijn/haar advocaat ter beschikking stelt, niet ter kennis van derden worden gebracht. Uit hetgeen verweerster in de stukken en ter zitting heeft verklaard blijkt dat de praktische inrichting van haar kantoor zodanig is dat zij die vertrouwelijkheid niet kan waarborgen. Dat is in strijd met de op verweerster rustende geheimhoudingsplicht. Dat verweerster haar levenspartner een geheimhoudingsverklaring heeft laten ondertekenen maakt dit niet anders. Immers, de cliënten van verweerster moeten er op kunnen rekenen dat de zaken die zij met verweerster bespreken, niet ter kennis komen van derden en dus ook niet van haar levenspartner. Ook onderdeel 2 van het dekenbezwaar is derhalve gegrond. Voorwaardelijke schorsing van drie weken. Proceskostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 22 maart 2021
in de zaak 20-908/DB/ZWB/D
naar aanleiding van het bezwaar van:
deken
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 november 2020 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een bezwaar met kenmerk K20-105 ingediend over verweerster.
1.2 Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 25 januari 2021. Daarbij waren de deken en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier met bijlagen alsook van de e-mail met bijlagen van verweerster d.d. 11 januari 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster heeft een eenmanskantoor aan huis. Verweerster woont samen met haar levenspartner de heer H, die op 1 augustus 2019 een geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend.
2.3 Op 24 juli 2020 hebben mr. M, lid van de raad van de orde en mr. L, stafjurist van het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant namens de deken op basis van een steekproef een bezoek gebracht aan verweersters kantoor. Van het bezoek is een verslag opgesteld, dat is geaccordeerd door verweerster. In het verslag is vermeld dat verweerster een telefoniste/secretaresse in dienst heeft die een geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend en dat de levenspartner van verweerster eveneens een geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend.
2.4 Op 11 oktober 2020 is de heer H aangehouden wegens de verdenking van betrokkenheid bij een drugsdelict. Verweerster is de heer H gaan bijstaan.
2.5 Op 19 oktober 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de deken en verweerster, waarbij de deken heeft aangegeven dat de bijstand van verweerster aan haar partner onwenselijk was, gelet op de kernwaarde onafhankelijkheid. Daarop heeft verweerster aan de deken medegedeeld dat zij zich reeds had onttrokken als advocaat.
2.6 Tijdens het gesprek van 19 oktober 2020 heeft de deken aan verweerster kenbaar gemaakt dat tijdens de voorbereiding van het gesprek was gebleken dat verweerster zes telefoonnummers, waarvan vier mobiele nummers, had geregistreerd in het systeem van nummerherkenning van de NOvA. Tijdens het gesprek heeft verweerster verklaard dat een van de nummers het mobiele nummer van haar levenspartner de heer H was en dat hij aldus de beschikking had over een telefoon met geheimhoudernummer. Verweerster heeft bij de deken aangegeven dat zij het telefoonnummer van de heer H had aangemeld als geheimhoudernummer omdat zij met hem spreekt over dossiers die zij in behandeling heeft. Verweerster heeft daarbij aangegeven dat de heer H een geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend en dat zij bij het aanmelden van het telefoonnummer van haar partner heeft aangegeven dat het om een “nummer partner” ging.
2.7 Tijdens het gesprek heeft de deken aan verweerster medegedeeld dat het ter beschikking stellen van een geheimhoudernummer aan haar levenspartner in strijd is met de regelgeving. Verweerster heeft dezelfde dag de registratie van het betreffende telefoonnummer ongedaan gemaakt. Het betreffende telefoonnummer heeft van 10 september 2019 tot 20 oktober 2020 geregistreerd gestaan als geheimhoudernummer.
2.8 Bij e-mail d.d. 29 oktober 2020 heeft de deken aan verweerster medegedeeld dat hij voornemens was om een dekenbezwaar tegen verweerster in te dienen.
2.9 Bij e-mail d.d. 2 november 2019 heeft verweerster hierop als volgt gereageerd:
“(…) Zoals besproken op maandag 19 oktober 2019 is mijn levenspartner in mijn woning, waarin ook het kantoor is gevestigd, woonachtig en verricht hij ook werkzaamheden voor de zaak. Ik heb hem een geheimhoudernummer gegeven zodat in voorkomende gevallen inhoudelijk kan worden gecommuniceerd. (…) Ik wil u nog melden dat van het nummer slechts vier keer gebruik is gemaakt. Er is twee keer gebeld naar mijn telefoonnummer en twee keer een sms bericht verstuurd naar het nummer van zijn moeder. Op het nummer zit geen whatsapp of geen andere app waarmee kan worden gecommuniceerd. Het nummer wordt vrijwel uitsluitend gebruikt om spelletjes te spelen en filmpjes te kijken op YouTube. Bijgaand zend ik de rekeningen van de telefoon waarop u kunt zien dat er maar vier keer van het nummer gebruik is gemaakt, waaronder twee keer met mij. Ik kan me niet voorstellen dat hiermee het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Ik ben misschien te voorzichtig geweest om hem een nummer te geven zodat er in voorkomende gevallen vertrouwelijk kon worden gecommuniceerd en ik snap nu dat ik dat beter niet had kunnen doen maar uit de rekeningen blijkt uitdrukkelijk dat er zeer respectvol met het nummer is omgegaan.(…)”
2.10 Op 9 november 2020 heeft de deken het concept dekenbezwaar aan verweerster gestuurd, waarbij hij haar de mogelijkheid heeft geboden om op uiterlijk 16 november 2020 te reageren.
2.11 Bij e-mail d.d. 13 november 2020 heeft verweerster op het concept dekenbezwaar gereageerd. In deze e-mail heeft verweerster het eerder gevoerde verweer aangevuld in welk verband zij naar voren heeft gebracht dat haar levenspartner ook werkzaamheden voor het advocatenkantoor verricht, dat het telefoonnummer bij gelegenheid van het kantoorbezoek in juli 2020 al als geheimhoudernummer was geregistreerd en dat er toen geen opmerkingen over zijn gemaakt door de Orde. Verweerster heeft verder naar voren gebracht dat het bij het verstrekken van het geheimhoudernummer verweersters bedoeling is geweest dat, indien verweerster afwezig zou zijn en er iets voor het kantoor gedaan moest worden, haar levenspartner dan van de telefoon gebruik zou kunnen maken. Tot slot heeft verweerster naar voren gebracht dat haar levenspartner automatisch gesprekken met cliënten opvangt omdat verweerster in de woning advocatenwerkzaamheden verricht en telefoneert. Juist om die reden heeft verweerster haar levenspartner een geheimhoudingsverklaring laten ondertekenen.
2.12 Bij e-mail van 17 november 2020 heeft de deken verweerster bericht dat het dekenbezwaar was gewijzigd en met een klachtonderdeel was uitgebreid. Verweerster is in de gelegenheid gesteld om op het gewijzigde dekenbezwaar te reageren.
2.13 Bij e-mail van 22 november 2020 heeft verweerster op het gewijzigde dekenbezwaar gereageerd. Verweerster heeft aan de deken medegedeeld:
“(…) Het is niet correct dat ik met mijn levenspartner zaken bespreek die ik in behandeling heb. Ik heb u gemeld dat gelet op het feit dat mijn kantoor en mijn woonadres op hetzelfde adres gevestigd zijn, niet kan worden voorkomen dat mijn partner soms telefoongesprekken meekrijgt die ik met cliënten voer. (…) Daarnaast heb ik gemeld dat mijn partner werkzaamheden voor de zaak verricht inhoudende dat hij mij regelmatig naar zittingen brengt en weer ophaalt. (…)”
2.14 Bij brief d.d. 26 november 2020 heeft de deken een dekenbezwaar tegen verweerster ingediend bij de raad.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
1. een persoon zonder (afgeleid) verschoningsrecht de beschikking heeft gegeven over een geheimhoudernummer;
2. de geheimhoudingsverplichting schendt door over de inhoud van door haar behandelde zaken te spreken met haar levenspartner.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen het bezwaar van de deken verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op dat verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Het dekenbezwaar heeft betrekking op de kernwaarden onafhankelijkheid, integriteit en vertrouwelijkheid zoals die zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet.
5.2 De raad overweegt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Dat brengt voor een advocaat een zware verantwoordelijkheid mee om met zijn opdracht, privileges (als geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht) en bevoegdheden op zeer zorgvuldige wijze om te gaan. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen en de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden.
5.3 De artikelen 6.10 en 6.11 Voda strekken ertoe het recht van cliënten om vrijuit en vertrouwelijk te kunnen spreken met hun advocaat, ook over de telefoon en per fax, te waarborgen. Een advocaat heeft daarom de beschikking over een geheimhoudertelefoon om vertrouwelijk met zijn cliënten te kunnen communiceren. Artikel 6.10 lid 1 Voda bepaalt dat de advocaat aan de secretaris van de algemene raad opgave doet van zijn geheimhoudernummers en van die van personen met een van hem afgeleid verschoningsrecht. In artikel 6.11 lid 3 Voda is bepaald dat de advocaat er zorg voor draagt dat personen zonder verschoningsrecht of zonder een van hem afgeleid verschoningsrecht geen gebruik maken van zijn geheimhoudernummers. Een advocaat mag dus geen telefoonnummers opgeven van personen die niet in de regelgeving zijn genoemd, zoals personen die geen advocaat zijn of niet een van een advocaat afgeleid verschoningsrecht hebben. (Toelichting op de Verordening op de Advocatuur).
5.4 Vast staat dat verweerster het mobiele nummer van haar levenspartner de heer H heeft aangemeld als geheimhoudernummer. Het betreffende telefoonnummer heeft van 10 september 2019 tot 20 oktober 2020 geregistreerd gestaan als geheimhoudernummer. Het door verweerster gevoerde verweer, dat de heer H chauffeurswerkzaamheden verricht voor verweerster en zaken voor verweerster kantoor moet kunnen oppakken bij afwezigheid van verweerster vormt naar het oordeel van de raad geen rechtvaardiging voor de registratie van zijn telefoonnummer als geheimhoudernummer. Vast staat immers dat de heer H geen advocaat is en evenmin een van verweerster afgeleid verschoningsrecht heeft. De door de heer H ondertekende geheimhoudingsverklaring maakt dit niet anders.
5.5 Ook het verweer dat verweerster bij de aanmelding van het nummer heeft vermeld “nummer partner” en dat het nummer reeds ten tijde van het kantoorbezoek in juli 2020 als geheimhoudernummer was geregistreerd moet naar het oordeel van de raad worden gepasseerd. Voor zover verweerster met dat verweer heeft beoogd te betogen dat de NOvA en/of de deken reeds in een eerder stadium hadden kunnen opmerken dat het nummer van de heer H als geheimhoudernummer was geregistreerd, oordeelt de raad dat het ingevolge het bepaalde in artikel 6.11 lid 3 Voda immers primair verweersters eigen verantwoordelijkheid was om ervoor zorg te dragen dat personen zonder verschoningsrecht of zonder een van haar afgeleid verschoningsrecht geen gebruik maken van geheimhoudernummers.
5.6 Verweerster heeft tot slot nog naar voren gebracht dat de heer H slechts zeer beperkt gebruik heeft gemaakt van het geheimhoudernummer. Ter onderbouwing van deze stelling heeft verweerster specificaties van de telefoonrekeningen overgelegd. De raad overweegt dat deze specificaties weliswaar inzichtelijk maken dat slechts beperkt is gebeld en ge-sms’t met het nummer, maar dat de specificaties geen uitsluitsel bieden over de vraag of en in hoeverre de heer H met gebruikmaking van het geheimhoudernummer via het internet met derden heeft gecommuniceerd en of en in hoeverre door derden naar het nummer is gebeld. Wat daar ook van zij, het door verweerster gestelde beperkte gebruik van het nummer doet niet af aan het feit dat verweerster reeds tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door te faciliteren dat de heer H gedurende een langere periode de beschikking had over een geheimhoudernummer.
5.7 De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verweerster in strijd met inhoud en strekking van de genoemde regelgeving en de kernwaarde integriteit heeft gehandeld door aan haar levenspartner een geheimhoudernummer ter beschikking te stellen en te laten gebruiken. Hierdoor is het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Onderdeel 1 van het dekenbezwaar is derhalve gegrond.
5.8 Onderdeel 2 van het bezwaar van de deken luidt dat verweerster de op haar rustende geheimhoudingsplicht heeft geschonden door over de inhoud van door haar behandelde zaken te spreken met haar levenspartner. De raad overweegt dat de geheimhouding tussen advocaat en cliënt een van de kernwaarden is waaraan een advocaat ingevolge het bepaalde in artikel 10a Advocatenwet bij de uitoefening van zijn beroep gehouden is. Een cliënt dient erop te kunnen vertrouwen dat de gegevens die hij/zij in vertrouwen aan zijn/haar advocaat ter beschikking stelt niet ter kennis van derden worden gebracht. Dit is tot uitdrukking gebracht in artikel 11a Advocatenwet en gedragsregel 3. Schending van de geheimhoudingsplicht valt een advocaat tuchtrechtelijk ernstig aan te rekenen.
5.9 Op grond van de stukken, het verhandelde ter zitting en de vaststaande feiten is de raad van oordeel dat verweerster de op haar rustende geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Verweerster heeft aanvankelijk aan de deken verteld dat zij wel eens zaken met haar levenspartner bespreekt. Vervolgens heeft verweerster die mededeling genuanceerd door te stellen dat zij niet zozeer zaken met hem bespreekt, maar dat hij, omdat verweerster kantoor houdt aan huis en ook regelmatig in de woning telefonisch contact heeft met cliënten, wel eens gesprekken met cliënten opvangt. Om die reden heeft verweerster haar levenspartner een geheimhoudingsverklaring laten ondertekenen, aldus nog steeds verweerster.
5.10 De raad stelt voorop dat het enkele feit dat verweersters levenspartner haar regelmatig naar zittingen en afspraken brengt, niet maakt dat hij gerekend kan worden tot de medewerkers of het personeel van verweerster in de zin van artikel 11a lid 1 Advocatenwet. Zoals de raad hiervoor heeft overwogen, dient een cliënt erop te kunnen vertrouwen dat de gegevens die hij/zij in vertrouwen aan zijn/haar advocaat ter beschikking stelt, niet ter kennis van derden worden gebracht. Uit hetgeen verweerster in de stukken en ter zitting heeft verklaard blijkt dat de praktische inrichting van haar kantoor zodanig is dat zij die vertrouwelijkheid niet kan waarborgen. Dat is in strijd met de op verweerster rustende geheimhoudingsplicht. Dat verweerster haar levenspartner een geheimhoudingsverklaring heeft laten ondertekenen maakt dit niet anders. Immers, de cliënten van verweerster moeten er op kunnen rekenen dat de zaken die zij met verweerster bespreken, niet ter kennis komen van derden en dus ook niet van haar levenspartner. Ook onderdeel 2 van het dekenbezwaar is derhalve gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Op grond van het voorgaande, in samenhang beschouwd, heeft verweerster met haar handelen door schending van genoemde regels niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Verweersters handelen heeft het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Naar het oordeel van de raad is een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer..
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de onderdelen 1 en 2 van het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van 3 weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 2 jaar.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. E.J.M. Rosier en H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021.
Griffier Voorzitter