Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-03-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:55
Zaaknummer
200230
Inhoudsindicatie
Klacht over de advocaat van de wederpartij ongegrond. bekrachtiging beslissing raad.
Uitspraak
BESLISSING
van 26 maart 2021
in de zaak 200230
naar aanleiding van het hoger beroep van :
klager
tegen
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
Het hof verwijst naar de beslissing van 21 september 2020 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 19-805/AL/MN). In deze beslissing is de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond verklaard.
Deze beslissing is onder nummer ECLI:NL:TADRARL:2020:252 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 20 oktober 2020 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift;
- de brief van klager met bijlage van 12 januari 2021;
- de e-mail van verweerder van 14 januari 2021.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 22 januari 2021. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) Verweerder heeft onduidelijkheid laten bestaan over namens wie hij optreedt. Uit de brief van verweerder van 2 mei 2019 blijkt niet duidelijk wie hij vertegenwoordigt - in het bijzonder of hij in deze kwestie nog andere personen vertegenwoordigt dan K. B.V., de heer V en de heer Van den B - en verweerder weigert een volmacht over te leggen waaruit volgt welke cliënt(en) hij vertegenwoordigt.
b) Verweerder heeft klachtwaardig gehandeld door mee te werken aan de verduistering van de inboedel. Volgens klager is het volstrekt ontoelaatbaar dat verweerder maandenlang meewerkt aan het verborgen houden van de locatie van de inboedel.
c) Verweerder heeft klager onnodig op kosten gejaagd.
4 FEITEN
4.1 In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2. de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten, waarvoor het hof verwijst naar de bestreden beslissing, vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.
5 BEOORDELING
5.1 Klager heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de klachtomschrijving in de aanbiedingsbrief van de deken van 31 oktober 2019 niet juist is en het proces-verbaal van de zitting bij de raad op 13 juli 2020 niet compleet is. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat bij de raad klager uitdrukkelijk is gevraagd of de klachtomschrijving van de deken juist is. Die vraag heeft klager in bevestigende zin beantwoord. De vraag of het proces-verbaal niet compleet is, kan in het midden blijven omdat de gestelde ontbrekende delen niet dragend zijn voor de beslissing. Deze beroepsgronden gericht tegen de klachtomschrijving en het proces-verbaal falen op grond van het voorgaande. Voor zover klager beoogd heeft nieuwe klachten aan het hof voor te leggen, kunnen deze door het hof niet in behandeling worden genomen.
5.2 Ten aanzien van de overige beroepsgronden ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de beroepsgronden van verweerder en zal de beslissing van de raad bekrachtigen. Ten overvloede overweegt het hof hierbij nog dat als klager zich gedupeerd voelt door de (gevolgen van de) ontruiming van zijn woning aan de [straatnaam], hij zich dient te wenden tot de opdrachtgever voor die ontruiming en dat is niet verweerder.
5.3 Verweerder heeft verzocht om bij het afwijzen van de beroepsgronden klager te veroordelen in de verletkosten van verweerder. Omdat de wet daar geen basis voor biedt, wordt dat verzoek afgewezen. Het vorengaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van 21 september 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 19-805/AL/MN
- wijst het verzoek van verweerder af.
Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. R.N.E. Visser en J. Blokland, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 26 maart 2021.